Van Alles Wat. [Maart 1912.
het verzamelde bataljon halt gehouden en ik ontdekte haar evenmin
als de commandant mij vond, die bij het gedenkteeken had halt ge
houden. Terwijl ik op de ontbrekende compagnie wachtte en het
tijdstip voor het begin der oefening reeds was verstreken, overlegde
ik, of ik niet naar de compagnie zou latejrzoeken. Ik hield dit ech
ter voor nutteloos, daar ik een vinden in de duisternis voor onwaar
schijnlijk hield. Bovendien wist ik ook niet, waar ik zou hebben moe
ten laten zoeken, wanneer ik niet in alle richtingen manschappen zou
uitzenden. Hierbij vreesde ik niets anders te bereiken, dan de uitge
zonden lieden ook nog kwijt te raken. Dat eene compagnie in mijne
onmiddellijke nabijheid kon halt houden zonder zich te verraden,
hield ik voor onmogelijk en ik was van meening, dat de compagnie
zich bij de voorafgegane velddienstoefening had verlaat. Zoo heb ik
dus hierdoor weer wat geleerd en in den vervolge zal ik mijn nadere
omgeving laten afzoeken. Ten slotte doet het er ook weinig toe of ik een
paar lieden meer of minder op het bepaalde punt breng.
Ik stelde daarna mijn bataljon voor den afmarseh op, de compagnieën
met vijf pas tusschenruimte naast elkaar, de beide middelste com-
pagniëen in sectie colonne, de vleugel-compagniëen in groepencolonne.
Ik nam een dichte tirailleurlinie op vijf pas voor het front, liet op de
vleugels op vijf pas naast de compagnieën een rij manschappen loopen
en leidde het bataljon te voet (de paarden werden achter het midden
aan de hand geleid) zóódanig, dat ik zelf 100 passen vooruit ging,
terwijl ik op mijn rug een electrische lamp plaatste, waarop de richtings
compagnie, de derde van den rechtervleugel, moest aanmarcheeren.
Deze methode bleek doelmatig te zijn, slechts twee moeilijkheden
deden zich voor.
Toen ik de eerste maal mijn lamp liet branden, duurde het zeer
lang voor het bataljon mij bereikte. Toen ik daarna naar het kompas
keek om de richting N. W. vast te houden, bemerkte ik, dat ik front
naar het oosten maakte. Ik had dus bij het voorwaarts gaan een boog
naar rechts beschreven en stond, toen ik het licht ontstak, niet met den
rug naar het bataljon en zoo kwam het, dat dit het licht niet duidelijk
kon zien en het bovendien in een geheel andere richting zag dan waar
het werd verondersteld, n. 1. schuinsrechts in plaats van vóór zich.
Hieruit leerde ik, dat ik na iedere etappe eerst naar het kompas
moest zien, mij met het juiste front opstellen en eerst daarna de lamp
moest laten branden.
Op deze wijze bracht ik het bataljon wel is waar langzaam, maar zeker
naar den Geisterweg. Daar zag ik de hoogte 89 vóór mij duidelijk tegen
den horizon afsteken. Ik meende dat nu het bataljon den weg niet
meer zou kunnen missen en beval daarom mij te volgen. Op de hoogte
aangekomen, merkte ik tot mijn groote verrassing, dat wel is waar
de linie schutters die ik achter mij hoorde gaan, waren gevolgd, maar
het bataljon zelf niet.
Wat was gebeurd? Mijn bevel was slechts door de schutters verstaan
en niet doorgegeven aan de richtingscompagnie. Met het oog op het
vermijden van elk geluid, kon toch niet luid worden gecommandeerd.
305