Ons politiek en militair optreden op Timor. [April 1912. nister van Buitenlandsche zaken in de le Kamer, een andere uitlegging moet worden gegeven, hetgeen mogelijk is, wan neer men het onderwerpen van de grenskwestie ten N. van de Bilomi aan het hof van arbitrage eene in alle opzichten bevredigende oplossing van de grenskwestie noemt. In dat geval zou het arbitragetelegram betrekking kunnen hebben op de grens bij Oeikoesi. Is dat zoo, dan blijft de moeilijk heid verbonden aan de uitvoering van het tractaat ten op zichte van het grens gedeelte Pepies Tafara voorloopig nog onopgelost. Dat de arbitrage op nog andere gedeelten betrekking zou hebben, is niet te verwachten; wèl zijn er nog meer punten ten opzichte waarvan verschil van meening bestaat bij beide partijen, maar de geringe beteekenis daarvan kan doen ver wachten, dat daarvoor de hulp van het Hof niet zal worden ingeroepen, al was het alleen maar om de enorme kosten, die daaraan voor de verliezende partij zijn verbonden. Uit het bovenstaande moge blijken, dat van de der Neder- landsche Regeering wel eens verweten zwakheid niet veel overblijft. Het verwijt van het excuus over het gebeurde in Lakmaras is reeds voldoende in de couranten, enz. weerlegd. Daarentegen spreekt wel degelijk eene krachtige houding uit de volgende punten. le. Het handhaven van ons standpunt ten opzichte van het grensgeschil ten N. van de Bilomi. 2e. De verklaring, 17 Juli 1911 uitgesproken, dat de zoo genaamde betwiste gebieden voortaan zouden worden be schouwd als Nederlandsch gebied. 3e. De eisch tot ontruiming van den Goenoeng Akas. (Deze moest gesteld worden, daar anders het hangende geschil nu nog niet onderworpen kan worden aan de beslissing van het hof van arbitrage). Deze drie punten vormen de hoofdgeschillen in de geheele Timorkwestie. Niettegenstaande het feit dat wij ten opzichte daarvan op geen enkel punt toegaven, zijn er velen, die het 345

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1912 | | pagina 21