April 1912]. Eenige wenken voor exploreerende Officieren. zijn afgelezen azimuths van het Noorden, links om uitzetten (N 270 W 0). Wees de Noordnaald 90° aan, dan heeft men NO. azimuths en moet men de hoeken rechtsom uitzetten (N 90 0=0). Teneinde zich niet te vergissen, doet men wel boven aan het schetsblad een roos te teekenen met de hoofdwindstre- o ken so270dit vergemakkelijkt tevens het schetsen. Het gebruik van een graadboog bij het schetsen kost tijd en is bij eenige oefening ook overbodig. Aldus toegerust kan men aanvangen. Men laat op een paar honderd passen voor zich uit een spits marcheeren, met order zooveel mogelijk dezen afstand te bewaren. Deze spits dient tot aanpeilpunt voor de opneming van het voetpad. Men brengt de lijn 0-180 in de richting van het pad, noteert het azimuth naast de standplaats No: 1 en mar cheert af. Nu doet men wèl, niet meer dan 300 en niet minder dan 100 passen te maken, alvorens van standplaats 2 een nieuw azimuth te nemen. De helper reikt het schets boek over en men noteert pedometer-aanwijzing en nieuw azimuth c. q. helling en hoogte, waarna men den afgelegden weg inschetst op de schaal van 100 pas—1 m. M. (Het ge heim voor het maken van goede schetsen, is het bezit van een scherpelange punt aan het Faber potlood H. H. No: 4). De spits behoeft tot het aanpeilen niet altijd zichtbaar te zijn, men peile slechts in zijn richting. De plaats van de spits wordt zoo noodig kenbaar gemaakt door een schreeuw of een stoot op de fluit. Op een tamelijk goed boschpad kan men (voor een persoon van middelbare grootte 1.70 M.) voor de paslengte 70 c. M. rekenenzijn er vele kleine kronkels in het pad, dan wordt daarvan in de rubriek aanteekeningen melding gemaakt en de paslengte op 60 c. M. of minder berekend. Maakt het pad 390 45 j 315 13' j '25 180

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1912 | | pagina 66