April 1912], Enkele grepen üit onze schietopleiding.
gewoonte of neiging tot het volvoeren dier gewoonte zijn
bijgebracht, zóódanig, dat op het toekomstig oorlogsveld de
schootshoek, waaronder de geweren zullen worden afgevuurd,
kleiner zal zijn dan wanneer de j.s. a. niet ware beoefend?
In de November aflevering 1911 van dit tijdschrift deelde
ik mee, wat er op het oorlogsveld overblijft van den j.s. a.,
indien deze handeling inderdaad ingeplant wordt gelijk b. v.
onze gangbeweging en andere talrijke dagelijks met onze
handen en armen verrichte handelingen. In de daar gestelde
couclusie sprak ik me beslist uit ten voordeele van de in dien
zin aangeleerde juistsnelle aanslaghandeling. Wordt de j. s. a.
echter niet in bedoelden zin aangeleerd, dus niet „ingeplant,"
dan zal er evenveel of even weinig van terechtkomen als
van iedere andere willekeurige handeling als oorlogsemotie
haar invloed doet gelden.
Daarom verklaar ik beslist en zulks aan de hand van het
vroeger medegedeelde, dat men slechts door zeer intensief
onderricht sturen kan in de richting van het bijzondere doel,
hetwelk men met onze schietopleiding beoogt, t. w. het in
planten van de juistsnelle aanslaghandeling, of tenminste van
eene neiging daartoe, zóódanig, dat, als onder oorlogsemotie
eene schiethandeling plaats heeft, het geweer, ais een gevolg
van die neiging, in sommige omstandigheden onder kleineren
schootshoek zal worden afgeschoten dan voorbeen.
Alles moet dus gedaan worden om het onderricht, dat een in
derdaad moeilijk doel tot grondslag heeft, intensief te doen zijn.
Ons schietonderricht, hetzij met bescheidenheid gezegd, lijkt
mij aan dezen eisch beslist niet te voldoen.
De hoofdoorzaak? Dat de officieren zich niet of niet vol
doende op de hoogte stelden van het vraagstuk.
In Frankrijk, waar dezelfde eischen van schietvaardigheid
worden gesteld als bij ons, werden de nieuwe Theorieën
voorafgegaan door talrijke, degelijke en interessante studies
op militairpsychologisch gebied.
Wat werd in ons leger gedaan om de voor den militair zoo
belangrijke kennis dezer wetenschap te verspreiden? Niets.
400