Leger en üloot bij de Derdediging
Den Dederlandsch-Indië.
Het door den Minister van Marine voor den Indischen
dienst voorgestelde pantserschip, waarvoor bij suppletoire
begrooting voor 1912 als eerste post een bedrag van f246529
werd uitgetrokken, heeft heel wat pennen in beweging ge
bracht.
We kunnen niet anders dan verheugd zijn, dat de verde
diging onzer Koloniën in zoo hooge mate de belangstelling
van pers en volksvertegenwoordiging heeft getrokken. En
wanneer dan ook eindelijk de leden der Staten-Generaal over
het voorgestelde wetsontwerp zullen hebben te beslissen, dan
heeft het hun zeer zeker aan voorlichting niet ontbroken.
Of zij echter, waar de meesten hunner in zake de te be
handelen materie als niet deskundig behooren te worden ge
kwalificeerd, in staat zullen zijn zich een voldoend objectief
oordeel te vormen over de behoeften onzer vloot, is een
andere zaak, daar gelaten nog of zich al valt zulks, vooral
in eene zoo belangrijke en zoo geheel buiten alle politiek
staande aangelegenheid ten zeerste te betreuren partij
overwegingen zullen doen gelden.
Het was te verwachten, dat bij de behandeling van de
voorgestelde versterking van de in onzen Archipel aanwezige
vloot ook het aandeel van het leger in eene eventueele ver
dediging van dit eilandenrijk niet onbesproken zou blijven.
Wat we daarover in het afdeelingsverslag der He Kamer
over het behandelde wetsontwerp aantreffen, is echter al
hoogst merkwaardig. In een telegram van de Javabode van
13 Maart j. 1. lezen we n.l. het navolgende:
408
Hedenavond is verschenen het afdeelingsverslag der Tweede Kamer over
het wetsontwerp tot verhooging van de Marine-begrooting voor 1912 met
een bedrag van f 246 529 ten behoeve van den bouw van een nieuw pant
serschip voor den indischen dienst