Leger en vloot bij de verdediging van N.-I. [April 1912.
nog niet groot zijn. Meer dan een 5-tal zal dat zeker niet
bedragen.
Hoe staan dergelijke schepen tegenover die van 23 a 24000
ton; ja men gaat zelfs tot 27000 ton!
Het is niet onaardig in dit verband even in het kort aan
te geven, welke in het laatste half dozijn jaren de denk
beelden, omtrent de behoeften onzer vloot waren.
In 1904 achtte de gep. kapitein ter Zee van Rossum voor
Indie 8 schepen van 5000 ton noodig.
(Lezing Krijgswetenschap 25 November 1907).
In 1906 pleitte Pastoor Evers voor schepen van 7500 ton.
(Lezing Krijgswetenschap 24 Februari 1906).
In 1908 toonden zich de Heeren Kruys en de Quant voor
standers van schepen van 9 a 10000 ton. (Lezing van Rit
meester Boon in Modderlust).
Ritmeester Boon meende echter ten sterkste die van 12 a
13000 ton te moeten aanbevelen.
Deze opklimmende reeks moet wel eenigszins tot nadenken
stemmen en maakt ons wat huiverig om in het thans reeds
genoemde pantserschip van 14 a 15000 ton het ideaal schip
voor onze koloniën te zien.
De grootere offers, die de natie voor de vloot kan en moet
brengen, zouden wij daarom liever besteed willen zien voor
een torpedovloot. We gelooven, dat een dergelijke vloot, de
aan onze Marine ten deel vallende taak beter zal kunnen ver
vullen, dan een, relatief altijd nog zwakke, artillerievloot.
Een torpedovloot kunnen we als het ware dagelijks ver
sterken, we kunnen bijblijven, ons het beste en nieuwste aan
schaffen en we gelooven, dat een tegenstander, die de hand
naar ons bezit zou willen uitstrekken, met een dergelijke
vloot niet zoo gauw zal hebben afgerekend, als dat met een
artillerievloot het geval zal zijn.
En rekenen we op een bondgenootdan mag zeer zeker de
vraag wel worden gesteld, J) of die bondgenoot meer waarde
419
1) Wellicht wil een of meer der groote mogendheden haar beantwoorden,
alvorens eene beslissing wordt genomen. Red-