Tocht n. Gliëng in den nacht v. 15 op 16 Mei 1897. [Mei 1912.
Reeds bij het blokhuis Lam Loeng had deze hoofdofficier
van den wachtcommandant vernomen, dat er tegen 4 uur
's morgens zwaar gevuurd was, in de richting van Gliëng.
Toen 7 u. 20' v. m. de Artillerie over de Kroeng Pengapit
was en de marsch voorgezet werd, vernam men dia uit
Gliëng het signaal „Artillerie en Cavalerie voorwaarts".
Reeds voor zijn komst binnen die kampong, bracht de
cavaleriecommandant den Overste van Heutsz bericht van
het gebeurde.
Deze liet nu de 2e en 3e compagnie 6e Bataljon en de
artillerie eene uitgebreide beuvelstelling innemen, tei be
veiliging van het transport gewonden en ging vervolgens,
onder dekking van eene sectie infanterie, de versterkingen
in oogenschouw nemen.
De le en 4e compagnie 6e, werden aangewezen, om, met
de beschikbare tandoes, de zwaarst gewonde onderofficieren en
minderen en alle gewonde officieren naar Indrapoeri te geleiden.
Een viertal cavaleristen zou medegaan, om van de Pengapit
in draf naar Indrapoeri te rijden en den majoor Everts den
last over te brengen, alle beschikbare tandoes, te dragen dooi
in te huren chineesche koelies, onder dekking van 2 com
pagnieën 9e Bataljon naar Gliëng te zenden.
4. u. n. m. arriveerden deze troepen. Daar men bij geoiek
aan draagbaren wel wat deuren, maar geen draagstokken
met spreien had medegebracht, moesten de gesneuvelden, aan
bamboes gebonden, worden vervoerd.
De troepen in de bezette stellingen, hadden intusschen
voortdurend vuur gekregen, deels uit het heuvelterrein, N. O.
van Gliëng, deels ook van de overzijde der Atjeh-rivier en
daarbij nog ettelijke licht gewonden bekomen.
Ook de le luitenant der artillerie Steenkamp werd tijdens
het vuren zijner stukken getroffen, zóó, dat hij naar Indra
poeri moest worden getransporteerd.
Toen het transport een voldoende voorsprong verkregen
457