Het Chineesche krijgswezen. [Mei 1912. De Generale Staf bleef, onafhankelijk van het Ministerie van Oorlog, onder de rechtstreeksche bevelen van den Kei zer D In de leiding in handen van de Prinsen Tsai T'ao en Yü Lang—kwam geen verandering. Prins Tsai T'ao was bovendien, namens den Keizer, belast met het bevel over de garde. Dat er dus twee Chefs zijn, is nog een gevolg van de Chineesche gewoonte om aan het hoofd van de belangrijke staatslichamen immer een raad of commissie, niet één per soon te stellen. Tot voor korten tijd stond aan het hoofd van het Ministerie van Oorlog ook nog meer dan één persoon, doch bij Keizerlijk Besluit van 7 December 1910 werd be paald, dat voortaan één persoon aan het hoofd van het Mi nisterie van Oorlog zou staan. Klaarblijkelijk had men nog geen helder begrip van de ver houding tusschen de militaire en de overige ministeriëele departementen, anders had men de beide ministers van oor log en marine niet buiten den minister-president geplaatst en daardoor de voor eene harmonische ontwikkeling van het staatswezen hoog noodige samenwerking tusschen de militaire en de niet-militaire takken van dienst onmogelijk, althans zeer moeilijk, gemaakt. Waarschijnlijk heeft men in China scherp willen doen uitkomen, dat de Keizer de werkelijke opperbevelhebber van leger en vloot is; echter is de souverein het hoofd van den geheelen staat en als gevolg daarvan, niet daarnaast, opperbevelhebber. Oefent de souverein het opperbevel daadwerkelijk uit, dan is de minister van oorlog, onder zijn toezicht, belast met de organisatie, het beheer, enz. van de strijdkrachten, terwijl naast den minister de chef van den generalen staf, mede in opvolging van de van den souverein-opperbevelhebber ontvan gen bevelen, overweegt, hoe de door den minister van oor log beschikbaar gestelde strijdkrachten in een eventueelen oorlog gebruikt zullen worden. Deze opvatting van het opperbevel over land- en zeemacht 475 1) Deze maatregel dateert van 1910.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1912 | | pagina 29