Mei 1912], Tocht n. Gliëng in den nacht v. 15 op 16 Mei 1897. De reserve, waarbij de majoor Otken, zou zich bij de pas sage van de, trouwens overal zeer goed doorwaadbare, Kroeng Kir opstellen, en wel op den rechter oever, wijl zij meer vooruit, op den linker oever, allicht de voor de aanvalscolon- ne bestemde kogels zou opvangen. Den compagniescommandanten was voorts nog medege deeld, hoe van de bij elk der aanvalscompagnieëD ingedeelde detachementen genietroepen moest worden gebruik gemaakt. 11 u. n. m. van den 15en Mei verliet de colonne het bivak „Indrapoeri" met de le compagnie 6e bataljon in de voorhoede. De hoofdcolonne werd gevormd door respectievelijk de 4e compagnie 6e en de le compagnie 3e Bataljon, de achterhoede door de 2e compagnie 6e Bataljon. De genietroepen waren dus verdeeld. De le Luitenant Renesse met de helft bij de le compagnie, de Eur. serg. Pfanner, st. no. 34582, met de rest bij de 4e. Bij iedere compagnie 1 Eur. ziekenoppasser en 1 handlan ger met verbandtasch. Het resteerend deel der ambulance bij de reserve. 12 u. 30' v. m. bereikte men de Kroeng-Pengapit, welke kleine, doch zeer diep ingesneden rivier een uur oponthoud veroorzaakte, zoodat eerst ten half twee de marsch werd voortgezet. Ter hoogte van kampong Lam Beugah, gelegen op den linkeroever der Atjeh-rivier (volgens eene andere lezing ter hoogte van Ajer Alang, in ieder geval op geen 5 K. M. he melsbreedte van Gliëng), vielen een paar schotenlater nog enkele. Het laatst werd vuur gehoord, toen de colonne van het hooge terrein, ten N. W. van Gliëng, in de sawahvlakte afdaalde. Dat hooge terrein passeerde men circa 3 u. 45'. v.m. Den commandant der achterhoede werd opgedragen daar in stelling te blijven, om de colonne op te nemen bij den terug- marsch, die, onmiddellijk nadat aan de opdracht voldaan was, zou worden aangenomen. 449

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1912 | | pagina 3