Het Ckineesche krijgswezen. [Mei 1912.
een hoofdofficier, die in het buitenland zijne opleiding heeft
ontvangen. Deze hoofdofficier, meestal van benijdenswaardig
jongen leeftijd, treedt als instructeur op.
Een indruk omtrent de geoefendheid van het Chineesche
Leger geeft de bevinding van den door het Ministerie van
Oorlog uitgezonden inspecteur over de 8ste divisie te Wu
chang, welke hieronder, in het kort samengevat, volgt.
Noch de divisiecommandant, noch zijne onderhebbende of
ficieren hebben eenige kennis van militaire zaken; de goede
naam, die de 8ste divisie tot nu toe had, is uitsluitend het
gevolg van de onwetendheid van vroegere inspecteurs, die
zich met eene vooraf zorgvuldig ingestudeerde voorstelling
vergenoegden.
De lichamelijke training van de manschappen der infante
rie wordt volstrekt onvoldoende genoemd. Na afloop der in
spectie waren de menschen uiterst vermoeid; zij, die het
betalen konden, gingen per riksha naar huis; de overigen
sleepten zich voort, leunende op hunne geweren of op stok
ken. Gedurende de oefeningen vielen vele manschappen neer
van vermoeienis; er zouden zelfs doodelijke gevallen voor
gekomen zijn. Vooral het 31ste R. I. bleek niet tegen ver
moeienissen bestand. Echter moet erkend worden, dat er
eene buitengewone hitte heerschte. Toch meende de inspec
teur de gebrekkige lichamelijke training van de manschappen
als de voornaamste oorzaak van een en ander te moeten be
schouwen (vergelijk echter blz. 500).
Ook de training van de paarden der cavalerie wordt door
den inspecteur onvoldoende genoemd.
Het theoretisch onderricht van de artillerie wordt bevredi
gend genoemd, daarentegen de bewegingen met aangespannen
stukken als veel te langzaam veroordeeld. Gedurende het
vuren werd groot gebrek aan vlotheid bij de batterijcomman
danten opgemerkt, hetgeen zeer terecht aan het uitblijven
van stelselmatige oefening toegeschreven werd. Bij het vu
ren op groote afstanden liet de nauwkeurigheid van de rich
ting te wenschen over. Gedurende eene teruggaande bewe-
501