Het Chineesche krijgswezen. [Mei 1912. tusschen de toestanden in hun vaderland en elders, moesten tot het besef komen, dat er in China zeer veel te verbeteren viel. Het is duidelijk dat troepen, door dergelijke officieren aangevoerd, geen steun voor de Mantsjoe-Regeering konden vormen. Zooals reeds op blz. 487 werd medegedeeld, was dit dan ook de reden waarom de provinciale autoriteiten zich tegen inkrimping van de sterkte der Hsün fang tui verzetten. Dit gold vooral voor de troepen in Zuid-China, welk deel van het Rijk trouwens steeds een zeer duidelijken afkeer van de Mantsjoe-dynastie heeft getoond (Taiping-opstand 1852-1864). Muiterijen en soldatenoproeren kwamen herhaaldelijk voor, terwijl het zeer begrijpelijk is, dat de troepen in het Zuiden, voor zoover zij niet door eigen belang aan de Mantsjoe-dy nastie waren gebonden, in October 1911 algemeen de partij van den opstand kozen. De omstandigheid, dat de opstand een welkome gelegenheid tot rooven en plunderen zou opleveren, heeft uit den aard der zaak op dat partijkiezen ook zijn in vloed doen gelden. In Noord-China was de toestand, wat de revolutionnaire neigingen betreft, iets beter, doch overigens was de geest onder de troepen der Lu Chün aldaar ook zeer slecht 505 Enkele voorvallen, welke een helder licht werpen op het gehalte en de krijgstucht bij de troepen der Lu Chün volgen hieronder: In de eerste plaats het ernstige soldatenoproer te Kanton bij gelegenheid van het Nieuwjaarsfeest in Februari 1910, 1) dat wij hier nogmaals aanhalen om te vermelden, dat de hulp van de te Kanton aanwezige oude troepen moest worden ingeroepen, om de orde te herstellen. Als gevolg van dit oproer werd de 21ste divisie gedeeltelijk ontbonden en met de rustig gebleven bataljons als kern, voorloopig een gemengde brigade opgericht. Omtrent de muiterij onder de troepen te Tsing-Kiang-Pu (aan het Keizerka- naall op 20 Maart 1910 kunnen wij nog mededeelen, dat 2 «moderne" ba taljons hunne kazernes verlieten, zich in de noordelijke voorstad verschansten en van daar uit dreigden de stad te omsingelen en te nemen. Met behulp van de trouw gebleven artillerie, welke het vuur op de opstandelingen opende en den oproerlingen daarmede zware verliezen berokkende, werd de orde hersteld. In het uiterste Westen der provincie Szechuan vermoordde in September 1910 een detachement van 300 man, door den Commissaris voor Tibet te Hsiang-Cheng, het voornaamste steunpunt van China's heerschappij in die streken, achtergelaten, zijne officieren en trok daarna met wapens, munitie en 1) Zie Beschrijving enz. blz. 38. Extra-bijlage I. M. T. No. 29.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1912 | | pagina 59