Tocht n. Gliëng in den nacht v. 15 op 16 Mei 1897. [Mei 1912.
De Amboineesche fuselier Rumende, No. 43700, beproefde
in de benteng te springen, maar werd op den wal doodelijk
getroffen.
Schietgaten in dien wal te maken gelukte al evenmin,
daarvoor was hij te dik.
Adj. o.o. dd. off. Keur kwam nu kapitein Soetens met eenige
Europeanen van de le compagnie 6e te hulp, evenzoo
luitenant Renesse van Duivenbode met wat geniesoldaten.
De Atjehers wierpen met alles wat voor de hand lag,
steeneu, aarde, een lans vloog rakelings langs den adj. o. o.
dd. officier Kramers heen.
De colonne-commandant droeg toen de genie op, in den aar
den wal een mijn aan te leggen, om aldus een bres te krijgen.
Luitenant Renesse, die eenige ladingen springgelatine bij
zich had, deed er een aansteken en in de benteng werpen.
Deze lading ontplofte niet.
Beter ging dat met die respectievelijk door sergeant Pfanner
No. 34582, en de geniesoldaten van Doorn, No. 35735 en Klaas-
sen, No. 39663, naar binnen geslingerd.
Het vuur der Atjehers hield op en de Eur. serg. Verhaagen,
No. 35051, maakte daarvan gebruik, om met den Eur. fus.
Hilgersom, No. 36363, en de Amb. fus. Tinangan, No. 45337,
en Hadi, No. 48111 de saillant van wester en zuiderface te
bereiken.
Toen de 3e lading sprong, begonnen de Atjehers de benteng
te verlaten, langs den uitgang in de zuiderface, doch ieder
die daar passeerde, werd door Verhaagen neergeschoten, waar
bij deze door Hadi, die de patronen der dooden en gewonden
verzamelde en door Tinangan, die telkens het geweer laadde,
geholpen werd.
Een enkele vijand, die aan de noordzijde wilde uitbreken,
sloeg nog naar kapitein Soetens en den adj. o.o. dd. officier
Kramers, maar werd zelf het kind van de rekening.
Geen Atjehers meer bij den ingang ontwarend, sprong Ver
haagen onder den uitroep „wie volgt mij" over den aarden
455