De 3öDcmn als Caualerlsf. 0)
1. De Javaan als ruiter.
1 van het „Voorschrift betreffende het africhten van de
paarden der Cavalerie" zegt o. a.:
„De africhting heeft ten doel het paard door de eenvoudigste
middelen aan den wil van den ruiter te onderwerpen,
en „Het cavaleriepaard moet onvoorwaardelijk aan de eischen
van den ruiter gehoorzamen
Releveeren wij in verband daarmede de volgende karak
tereigenschappen van den Javaan. Hij is stil, eenvoudig,
vreedzaam, werkt kalm en rustig voort, wil graag werken,
maar op zijn manier, heeft een gloeienden hekel aan „over
zijn tempo" werken.
Om het paard onvoorwaardelijk te doen gehoorzamen aan
den wil van den ruiter moet tuorden aangepaktmoet de ruiter
energiek kunnen ingrijpen, moet hij willen. De Javaan zal
„over zijn tempo" moeten werken in strijd met zijn karakter
eigenschappen.
Het resultaat is: slecht rijden, slappe beenen, slappe armen,
slapen gedurende den marsch.
Hij zal alleen paarden kunnen rijden, die „uit zich zelf"
loopen een koud paard zal onder den Javaan veel aanstoo-
ten en storten, een heet paard wordt zenuwachtig en gaat door.
Hierbij komt nog een audere factor n. 1. dat de Javaan
klein en tenger is; hij weegt slechts 50 a 60 KG. Om het
Australisch paard krachtig vooruit te drijven (wat zeer noo-
dig is), moet over voldoende kracht worden beschikt. De
hulpen van den Javaan zullen onvoldoende zijn; hoe graag
hij ook wil, hij merkt al gauw, dat al zijn inspanning ver
geefs is, omdat het Australisch paard te groot en te zwaar
470
(1) Bedoeld wordt zoowel Jaraan als Soendanees.