666
Juni 1912],
Yan Alles Wat.
band met de defensieve opdrachten der Zwitsersche ruiterij en bij gemis
aan rijdende batterijen, aan de zwakke cavaleriebrigades (a 6 eskadrons!
werden toegevoegd. Drie mitrailleurcompagnieën voor de bezettingen van
den St. Gotthard en een voor St. Moritz zijn bestemd om het vuur in
de vooruitgeschoven stellingen aan te vullen en de opmarschwegen te
bestrijken. In den laatsten tijd heeft men aan iedere Infanteriedivisie
(3 lnf brigades) een mitrailleurafdeeling toegevoegd, waarvan het prac-
tisch gebruik nog niet is vastgesteld.
Een Maxim-mitrailleur-compagnie is sterk 6 officieren, 105 onder
officieren en minderen, 99 paarden (24 draag- en 24 trekpaarden), 8 ge
weren met drievoetaffuiten, 7 voertuigen, (waarvan 2 tweespannige
proviand- en bagagewagens en een vierspannige smidswagen met veld
keuken, 4 tweespannige munitiewagens met ieder 15520 patronen).
Geweren en munitie worden op draagdieren vervoerd. Het uitgeruste
geweerdier draagt, met inbegrip van 5 K. G. haver, een last van 108
K. G de belasting van een munitiedraagdier bedraagt 123 K. G., waar
van 5 K. G. haver en 8 munitiekisten (in elke 250, dus 2000 patronen
met 90,5 K. G. gewicht). Eene compagnie van 8 geweren is verdeeld
in 4 secties van 2 geweren en 4 munitiedraagdieren, den gevechtstrein
van 4 munitiewagens en de veldkeuken. Ieder geweer staat onder een
stukscommandant, van de bedieningsmanschappen zijn er 2 paarden-
houder. Tot aan het oogenblik, dat kan worden gevuurd is na het com
mando „Halt" 11 Yz minuut te rekenen.
Voor ieder geweer zijn in de afdeeling 5940 patronen beschikbaar.
De marschcoionne wordt gevormd door stuksgewijze afbreken uit de
linieformatie, zoodanig, dat achter het geweer de bijbehoorende twee
munitiedraagdieren volgen. De marschdiepte der compagnie bedraagt
150 M. Voor bewegingen in het terrein gebruikt men de „massa", de
sectiën in marschcoionne met 1020 pas tusschenruimte naast elkaar,
dan wel de sectiën in „gevechtsformatie", de beide geweren van de
sectie met gelijke tusschenruimte naast elkaar.
De drie voor den vestingoorlog bestemde mitrailleur-compagnieën
bestaan uit twee tot drie sectiën van 4 geweren, de sectie is 2 officieren
en 60 onderofficieren en manschappen sterk. De manschappen zijn met
geweren en bergstokken uitgerust. De „Waffenwarte" dragen de 33 K. G.
wegende affuit, de water vulling wordt slechts op 1 K. G. berekend. „Muni-
tionswarte" dragen in bizondere toestellen de schietebenoodigdheden,
ieder man 500 patronen.
Vuursoorten: Het vuren „schot voor schot" wordt gebruikt bij het
begin van een gevecht om patrouilles, verkennende officieren enz. af
te wijzen, wanneer men niet vroegtijdig aan den vijand de aanwezigheid
van mitrailleurs wil verraden.
Het „lagenvuur" is de gewone vuurwijze der mitrailleurs en
komt overeen met het salvo-vuur der Infanterie. Nadat het doel en het
vizier zijn aangegeven, commandeert de sectiecommandat het vuur door
het afroepen van den naam van den mitrailleurbediende. Op iedere laag
van 20 a 30 schoten volgt een vuurpauze voor het nazien der richting.
Zoodra is ingeschoten wordt tot het „snelvuur" overgegaan. Op het