Van Alles Wat.
[Juni 1912.
669
aan jongelieden, die naar Indië gaan of zelfs het voornemen hebben
eerlang daarheen te vertrekken. -Welke deze voorrechten zijn, behoeft
geen nader betoog.
Slechts dit willen wij memoreeren, dat een militie-plichtige, hetzij
hij officier, onderofficier of soldaat is, zoodra hij naar Indië vertrekt, van
zijne verbintenis bij het Leger is ontslagen. Zoo zijn er b. v. ver
scheidene jongelui, die het tot militie-officier of vaandrig hebben ge
bracht, reservisten die deze rangen of dien van sergeant of korporaal
hebben bekleed, en daarna door vertrek naar de Koloniën voor beide
Legers zijn verloren.
Wij achten dit ten zeerste te betreuren. Heeft Holland aan hen
niets meer, waarom zou dan het Indische Leger, dat zoo hard man
netjes noodig heeft, geen nut van hen kunnen trekken?
Toch verhief geen der Indische specialiteiten in de kamer zijn stem,
om ook hier dat legerbelang eens te bepleiten.
Toen voor eenige jaren het voorstel werd gedaan, in Indië eene
militie in het leven te roepen, vond dit plan in het moederland heftige
tegenkanting. Hetzelfde was het geval met een geopperd denkbeeld,
om de Hollandsehe militie ook in Indië te gebruiken, een maatregel
waartegen de grondwet zich nog steeds verzet en welken wij gesteld
al dat tegen wijziging van de grondwet geen bezwaar werd gemaakt,
niet eens zouden toejuichen, hoewel voor het Indisch Leger
numeriek een betere toestand zou intreden, hetgeen met het oog op
de gebrekkige wervingsresultaten wel wenschelijk zou zijn.
Wij zouden de voorkeur geven aan eene wijziging van de Militie-
wet in dien geest, dat zij, die, na voleindiging van hun eersten oe
fentijd naar Indië vertrekken, ook in de Koloniën dienstplichtig bljjven,
met dien verstande, dat zij aldaar één of meer herhalingsoefeningen
medemaken, en verder in de Legerreserve worden opgenomen. Zelfs
met dit laatste alleen zouden wij reeds tevreden zijn. Yoor de
reservisten zou kunnen worden bepaald, dat zij slechts worden opge
roepen in geval van algeheele mobilisatie van het Leger.
In hoeverre voor vervulling van dezen wensch eene wijziging der
grondwet noodig zal zijn, laten wij buiten beschouwing.
Thans vertoeft een betrekkelijk groot aantal „oudgedienden" in Indië,
die in betrekkingen zijn geplaatst, waarin zij in oorlogstijd wel kunnen
worden gemist. Zoo zij al bij de schutterijen zijn ingedeeld, is zulks toch
alleen maar het geval in de voornaamste steden, terwijl bovendien de
schutterij slechts mag worden gebezigd ter verdediging van de eigen
woonplaats.
Nog onlangs vertrokken twee jongelui naar Indië, om betrekkingen
in den handel en in de industrie te gaan bekleeden; de één was officier
van het reserve-kader, een flink goed onderlegd militair, de ander
militie-luitenant. Beide officieren zijn voor de verdediging van het
vaderland, zoolang zij in indië zijn, verloren; waarom moeten zij dat
ook voor die der koloniën zijn De mogelijkheid bestaat, dat zij bij het
uitbreken van een oorlog hunne diensten zullen aanbieden. Laten wij
het hopener op vertrouwen of rekenen kunnen en mogen we niet.