moedelijk met de grondstellingen en de daaraan verbonden
gevolgen, niet eens zijn.
Als antwoord op hunne tegenwerpingen kan men de vraag
stellen: Tot welke resultaten heeft uw systeem gevoerd?
Men kan zich overtuigen, dat bij de oude wijze van schiet-
opleiding veel meer slechte aanslagen worden gemaakt dan
correcte. Welke richting zal de soldaat in het gevecht aan
zijn geweer geven? Welke is de meest waarschijnlijke, de
correcte aanslag of de aangewende slechte aanslag zonder
eenige richting? Men kan ook oefeningen houden in verkeer
de bewegingen.
Betreffende de vuurleiding zegt Wolozkoi:
Alle regels over vuurleiding, welke in den laatsten tijd in
alle legers zijn ingevoerd, zullen in de praktijk niet worden
toegepast, en wel, omdat zij aan de groene tafel zijn uitge
dacht, onder behoorlijk rekening te houden met de „circon-
stances qui commandent".
Men behoort er aan te denken, hoe zwaar het is, zelfs in
gesloten orde de opening van het vuur tegen te houden,
om te begrijpen, dat alle reglementeering tot niets leiden
zal en gewoonlijk niet uitgevoerd wordt, zooals de Duitschers
na den oorlog van 1870-71 eerlijk erkenden.
In den Turkschen oorlog van 1877 heeft een groot deel
der Russische officieren zelf het geweer ter hand genomen en
dus het vuur hunner afdeeling weinig of in het geheel niet
kunnen leiden.
Het vuur te leiden, wil zeggen, de lieden zoo geleiden, dat
men de verlangde vuursnelheid heeft, wat slechts te bereiken
is door kennis van de omstandigheden, die een noodlottigen
invloed op het oorlogsvuur uitoefenen. Het is opmerkelijk,
dat men zich met deze vraag altijd zoo weinig mogelijk heeft
beziggehouden. Deze kennis verkrijgt men door persoonlijke
ervaring of door studie. Om juist begrepen te worden, zeggen
wij, dat wij de noodzakelijkheid het vuur te beheersehen
wel erkennen, doch niet gelooven, dat dit door de huidige
597
EN DE SCHIETOPLEIDING VOLGENS FaBIUS. [Juni 1912.
I. M. T. 1912. 38