Juni 1912]. Het geweervuur in het gevecht. oorlogsgevechtsveld, moet den soldaat in vredestijd worden geleerd, ook al zouden daartoe vele bezwaren moeten worden verzet. Indien de krijgsgeschiedenis gesproken heeft, zooals de voorstanders van de nieuwe schietopleiding het hebben ver staan, dan moeten wij de hindernissen wel nemen, die ons zouden beletten te komen tot het begeerlijke doel: oor logs- schietvaardigheid van de Nederlandsche Infanterie. Hieronder zullen nog eenige beschouwingen worden gegeven omtrent enkele vraagpunten, die veelal aanleiding geven tot misverstand. 1. Eet schieten met verschillende vizieren. De schutters, die den juist-snellen aanslag van noode hebben, zullen zich niet om het vizier bekommeren, of dit op 300 of op 1800 M. staat. Hoe meer echter bij deze schutters de natuurlijke schootshoek door de oefeningen in vredestijd zal zijn afgeknabbeld, hoe grooter hunne oorlogsuitkomsten zullen zijn. Schutters, die wel zoo kalm zijn om de vizieren testellen en die ook zijn opgeleid in den j. s. aanslag, zijn met de hoogere vizieren even vertrouwd als de oude hengelaars. (Vraag eens hoeveel maal de oude hengelaars en tegelijk tegenstanders van het nieuwe systeem, met hoogere vizieren hebben laten oefenen?). Ook hierbij zijn de schutters, opgeleid volgens het nieuwe systeem, in het voordeel door hun grootere handigheid en minder spoedig optredende vermoeidheid. Verder valt nog op te merken, dat vizieren tot en met 600 en 700 M. betrekkelijk even gemakkelijk beoefend worden als standvizier, dat naarmate de vizieren hooger moeten zijn, ook vanzelf die vizieren naderbij komen aan den natuurlijken schootshoek en dat, naarmate de vizieren hooger moeten zijn, de schutters het minst te lijden zullen hebben van de geestelijke en lichamelijke storingen en dat de relatieve fouten het minst ven invloed zullen zijn. 628

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1912 | | pagina 64