Juli 1912],
Boekbeooedeeling.
men op pag. 93 leest, dat omtrent de bevolking, godsdienst en het
onderwijs in het landschap Bwool zeer weinig gegevens ten dienste
staan. Blijkkaar heeft de samensteller wel gevoeld, dat het hiermede
niet uit kon zijn, maar toch verkneutert hij zich in de vermelding
van het feit, dat de Encyclopaedie van N.I.die 10 jaar eerder is
verschenen er evenmin iets van af wist.
Onder het met kapitale blokletters gedrukte hoofd ,Grondgesteldheid"
worden we met hetzelfde verhaaltje afgescheept. „Omtrent de grond-
gesteldheid in de hier besproken zelfbesturende gebieden zijn geen
gegevens beschikbaar." Men zou heusch kunnen twijfelen aan voldoen
den ernst bij dezen arbeid. Als de beschikbare, ambtelijke gegevens
dan zóó onvolledig zijn, waarom zich daarvan niet losgemaakt of wel
waarom zich die ontbrekende gegevens niet langs ambtelijken weg
verschaft? Tijd is daarvoor altijd beschikbaar, want niets noopt het E.B.
om een onvolledigen arbeid uit de handen te geven; de zetter staat
hier niet te wachten.
Er is nog eene omstandigheid, die ons de vraag deed stellen, of nu
reeds de tijd gekomen was om eene studie over deze landschappen te
plaatsen. Aan den voet van pagina 159 lezen we, dat aan eene ma
rechaussee-colonne was opgedragen om nog onbekende landstreken in
Midden-Celebes te verkennen. Op de volgende bladzijde zegt het
E B., dat de taak dezer colonne op het oogenblik nog niet is afge-
loopen. Had het E. B. zijn ongeduld kunnen bedwingen, dan was
het volgens alle waarschijnlijkheid in do gelegenheid geweest, gebruik
te maken van de door den Kapitein van den Generalen Staf, comman
dant dier marechaussee colonne, nopens die onbekende streken verza
melde gegevens. Zou ook hier weder de ambtelijke strijd, die in ons
Indië helaas zoo vaak te constateeren valt tusschen civiele ambtenaren
en officieren, het E.B. parten hebben gespeeld in zijn streven om
zich onafhankelijk te maken van den werkkring van den Generalen
Staf? Is dit juist gezien, dan moeten wij eene dergeljjke handelwijze
van eene ambtelijke instelling, die had moeten weten, dat aan dien staf
officier in het bijzonder de vervaardiging van een kaart was opgedragen,
ten strengste veroordeelen.
Toch is bij dit hoofdstuk een kostbare, in 4 kleuren gedrukte kaart
verschenen. „Bij het samenstellen dier schetskaart i^zie op pag. 87).
„is gebruik gemaakt van de door de zendelingen Adriani, Kruyt e.a.
„en de ingenieurs Koning Knijf, Abendanon en Cool gepubliceerde
„kaarten en gegevens, van do opmetingen van den topographischen
„dienst en van de bij het hoofdbureau van het mijnwezen beschikbare,
„cartografische gegevens". Moeite noch kosten zijn gespaard, zoodat
met eenige zelfgenoegzaamheid en trots in het Voorbericht wordt
gemeld, dat „bijzondere zorg is besteed aan het samenstellen der bij
„deze „Mededeeling" behoorende kaarten, die tot op heden zijn bijge-
werkt met alle bekende gegevens. Men vleit zich dan ook hiermede
„practise).! bruikbare overzichtskaarten van de betrokken gebiedsdeelen
„te hebben gepubliceerd".
Alweer moeten wij tot onzen grooten spijt verklaren, dat we, voor
794