Japansche weermacht.
[Juli 1912.
militaire zaken, ditmaal de zijns inziens overbodig dure en
weelderige organisatie van de bezetting van Korea en Kwan-
tung. Hij meent, dat de bezetting van Korea aanmerkelijk
verminderd kan worden, omdat de kans op rustverstoringen
zeer verminderd is. Echter verlangt de Regeering eene be
zetting van Korea niet uitsluitend tot handhaving van orde
en rust, doch ook om op andere mogelijkheden, d. w. z. op
rustverstoringen van buiten af, voorbereid te zijn. Bovendien
zou het verminderen van de tegenwoordige bezetting van Korea
alleen in zooverre tot besparing leiden, omdat daardoor het
bezettingstroepencommando ingekrompen zou kunnen worden;
de troepen zelfs zijn, met uitzondering van de zware artillerie
te Chinghai, gedetacheerd van Japan en zouden dus bij even-
tueele vermindering alleen van garnizoen veranderen. Alieen
zouden de speciaal voor Korea geldende toelagen dan komen
te vervallen. Maar eene bezuiniging van groote beteekenis
zou er niet door worden verkregen.
Ook in Kwantung en in Mantsjoerije meent hij, dat de
troepen verminderd kunnen worden. Hij twijfelt aan de
noodzakelijkheid van de 6 bataljons spoorwegbewakingstroepen,
maar hij is ervan overtuigd, dat er op de commando's veel
bespaard kan worden. Inderdaad is het wel wat overdreven,
dat te Port-Arthur een generaal-majoor als vestingcomman
dant zetelt, terwijl deze vesting van ondergeschikt belang
is. Bovendien wordt de gouverneur-generaal van Kwantung
door een chef van den staf met rang van generaal-majoor
bijgestaan. x) Het is duidelijk, dat deze beide opperofficieren
het niet bovenmatig druk hebben, zoodat op de som van 1
millioen yen, die, volgens de „Taiyo" schrijver, hunne bureau's
met de daar werkzame officieren per jaar kosten, wel wat
te bezuinigen valt. Ook vindt hij, dat een onbeteekenend
marinestation als Port-Arthur geen 1600000 yen per jaar
behoeft te kosten, maar acht hij 600000 yen per jaar vol
doende. Ten slotte meent hij, dat de Zuid-Mantsjoerijsche
745
1) Als in Formosa. Zie I. M, T. 1912 No 6.