"(t beger en Vloot bij de uerdedigïng Dan Dederlandsch-IJndië. Door verschillende oorzaken, welke te dezer plaatse buiten beschouwing kunnen blijven, geniet het vraagstuk betreffende de verdediging van Nederlandsch-Oost-Indië sedert korten tijd eene belangstelling, waarin niet alleen ieder militair van zee- en landmacht, maar ook ieder Nederlander, die de betee- kenis van de Koloniën voor het moederland naar waarde weet te schatten, zich zonder twijfel zal verheugen. Wordt de strijd om het behoud van de Koloniën op poli tiek en economisch terrein met zelfbewustheid en naar vaste, met de tijdsomstandigheden rekening houdende, beginselen ge voerd, dan moge de kans afnemen, dat deze op militair gebied wordt overgebracht, zoolang „het recht van den sterkste" in de onderlinge verhouding der Staten ten slotte zegeviert, omdat een boven hen gestelde macht ontbreekt, moet met de kwade kans van een vredebreuk rekening worden gehouden. De toenemende bloei van onze bezittingen, de gewijzigde omstandigheden in het Oosten en de behoefte aan economi sche expansie bij alle volkeren ontlokken met recht de vraag of de strijdkrachten en middelen, waarover thans voor de militaire verdediging van den Archipel wordt beschikt, een voldoend zekere waarborg geven voor zijn behoud. Naar de dagbladen hebben gemeld, zal die vraag binnenkort onder de oogen worden gezien door eene Staatscommissie, welke bij eene ontkennende beantwoording daarvan eene andere zal hebben te beantwoorden, n. 1. aan welk orgaan (organen) de vloot of het leger (of beide) de verdediging dezer gewesten zal zijn op te dragen en hoe in verband daar mede de beschikbare gelden zullen worden aangewend. Voor de beantwoording van eene dergelijke vraag staan ook andere mogendheden, als Engeland en Japan, doch hieraan 759 C-—O

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1912 | | pagina 77