De beseeve v/h. Ned-Ind. Legee. [Aug. ]912. Nederlandsch leger. De jaarlijksche kosten werden geraamd op f 600000. In zijn lezing, den 2den Februari 1866 gehouden in de ver- eeniging van krijgswetenschappen, verklaarde Weitzel zich een tegenstander van een reserve in Nederland, evenals van elke andere bekende wijze tot het vormen van een reserve en acht te uitbreiding van het leger (met 12000 man) noodig om in tijd van oorlog over 't gewenscht aantal soldaten te beschikken. Door het oorspronkelijke van het denkbeeld trekt de aan dacht een artikel in het I. M. T. 1870 door "Een Infanterist", waarin wordt aanbevolen alle Chineezen van hun 18de 20ste jaar onder de wapenen te doen komen, hen daarna 2 jaar lang jaarlijks 4 maanden voor herhalingsoefeningen op te roepen, om hen ten slotte tot hun 40ste jaar bij de schutterij in te deelen. In tijd van oorlog meende hij te kunnen beschik ken over 8 bataljons Chineezen, 6 bataljons, 4 batterijen en 4 compagnieën cavalerie van de legioenen van Mangkoe Ne gara en Pakoe Alam, 2 bataljons, 2 batterijen en 2 com pagnieën cavalerie van de Barisan van Madoera, 2 bataljons Djajang Sekars en pradjoerits, 4 bataljons Inlandsche kinderen (vrijwilligers) en 2 bataljons schutterijen. Toen nu het optreden op Atjeh in 1873 en 1874 de nood zakelijkheid, om over een reserve te beschikken, weer op den voorgrond plaatste, werd bij Koninklijk besluit van 1874 be sloten tot de oprichting van een Indische brigade in Nederland, met bestemming een korps militairen te vormen, geschikt en gereed, om, wanneer noodig, naar de koloniën en over- zeesche bezittingen te worden gezonden tot aanvulling of tijdelijke versterking van de strijdkrachten aldaar. De for matie was als volgt. Een staf (3 officieren, 2 minderen), Infanterie (40 officieren, 1598 minderen) en Artillerie (4 offi cieren en 118 minderen). Onderofficieren en minderen zouden worden verkregen: 819

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1912 | | pagina 21