Aug. 1912]. De reserve v/h. Ned.-Ind. Leger
Infanterie. De landweer zou worden verdeeld in 3 groepen.
In de 1ste groep, 1200 man sterk, zou men 3 jaar blijven,
in de 2de groep (2400 man) 6 jaar en in de 3de groep
(4000 man) 12 jaar. Dan zou men over gaan tot den landstorm.
Tot de landweer zouden moeten toetreden alleschutterplichtigen.
De reserve zou bestaan uit gewezen militairen, die zich bij
hun engagement hadden te verbinden 3 jaren in reserve te
blijven. Behoudens de vaste onderwijzers, die uit het leger
zouden worden genomen, zouden officieren en kader worden
gevormd uit de landweer.
De 1ste groep van de landweer moest geregeld oefenen,
de 2de deelnemen aan herhalingsoefeningen, de 3de zou
vrij zijn van oefeningen. Vóóroefening op de scholen werd
aanbevolen. De reserve zou één herhalingsoefening mede
maken van 7 of 14 dagen. De weerbaarheidskorpsen (de
bereden Infanterie) zouden aanvankelijk worden geoefend onder
militaire leiding. Een raming der kosten werd niet aangetroffen;
deze zouden gedeeltelijk worden gedekt door een weerbelasting.
M. W. Siebelhoff (I. M. T. 1907) wenschte eene reserve
te vormen uit gediend hebbende Inlandsche militairen. De
engagementen der Inlanders zouden zoodanig moeten worden
gewijzigd, dat de Inlander zich bij indiensttreding verbindt tot:
a. minstens zesjarigen actieven dienst,
b. dienst bij de gewapende politiedienaren tot een maximum
van 15 jaar,
c. een driejarigen dienst bij de reserve.
De politiedienaren zouden zijn bestemd de taak onzer troepen
macht bij expedition in de nabijheid van de operatiebasis te
verrichten en in tijd van vrede voor politiediensten.
De reserve zou dienen tot versterking van het leger in
geval van een oorlog tegen een buitenlandschen vijand.
Bij de politiekorpsen zou Europeesch kader van het leger
moeten worden ingedeeld. Van indeeling van officieren werd
niet gesproken, evenmin van herhalingsoefeningen; van de
kosten werd alleen gezegd, dat ze aanzienlijk zouden zijn.
832