Koete Mededeelingen.
[Aug. 1912.
867
heeft, door een kort verblijf onder de -wapenen geschikt te maken
hun Vaderland te helpen verdedigen als de nood aan den man komt.
Want als het oogenblik komt, dat alle krachten moeten worden
ingespannen om het grondgebied van den Nederlandschen Staat te
verdedigen, als na de afkondiging van den Staat van Beleg door
het Legerbestuur op de diensten van alle medeburgers beslag kan
worden gelegd en deze zoo noodig kunnen worden gedwongen om
hunne medewerking bij de verdediging te verleenen, als, wij gelooven
het vast, de Nederlandsch-Indisehe jongelingschap zich zal komen
aanmelden om naast het Leger te strijden, dan is het Legerbestuur
verplicht om hun, die zich beschikbaar stellen, het antwoord te geven,
dat in 1870 aan het Kamerlid Jhr. Mr. de Savornin Lohman werd
free-even toen hij zich aanbood mede naar de grenzen te trekken:
!wij kunnen U niet gebruiken, gij hebt niet geleerd de wapenen te
voeren". En aan de voorgeoefende Nederlandsche militieplichtigen,
die zich in tijden van nood zullen komen beschikbaar stellen, moet
worden geantwoord: „gij hebt Uwe geoefendheid niet onderhouden,
wij moeten U die eerst van meet afaan weer bijbrengen, en dan zal
het te laat zijn om van Uwe diensten te profiteeren".
Met het betoog van W. kunnen wij ons dus in 't algemeen zeer
goed vereenigen.
De schrijver vergist zich echter waar hij meent dat reeds vroeger
van uit Indië voorstellen zijn gedaan om een Europeesche militie in
het leven te roepen. Eerst zeer onlangs zjjn stappen gedaan om de
wettelijke bepalingen, die zich tegen de oprichting eener Europeesche
militie verzetten, te doen wijzigen, doch de Nederlandsche Regeering
heeft zich ten deze nog niet uitgesproken. Bedoelde hinderpalen
te'j-en een oprichting eener N. I. militie zijn niet in de Grondwet te
vinden. Duidelijk zegt deze dat alle Nederlanders verplicht zijn mede
te werken tot handhaving van de onafhankelijkheid van den Staat. 2)
Doch de Indische Grondwet, in casu het Regeerings Reglement, legt
in artikel 113 den Indischen ingezetenen de verplichting op, deel te
nemen aan schutterijen of andere gewapende vereenigingen, welke
door den Gouverneur-Generaal worden noodig geoordeeld totlewaring
van rust en orde. „Algemeene verordeningen", zoo gaat dat artikel
voort, „bepalen welke ingezetenen, bij de schutterijen ingelijfd, kunnen
geroepen worden om mede te werken tot de handhaving van het
Nederlandsch gezag in Indië."
De wet legt dus aan de Indische ingezetenen als de door de Grond
wet geeischte weerplieht een schutterp\ioht op.
1) De Heer Lohman had indertijd niet persoonlijk gediend, doch eenrem-
placant gesteld. Tijdens de discussiën werd hem dit door het Kamerlid Thomson
verweten, waarop de Minister Heemskerk de verdediging van den Heer Loh
man opnam, door mede te deelen, dat deze, na het voorgevallene in 1870, zijne
zonen steeds hun dienstplicht persoonlijk had doen vervullen.
2) Art. 180 v d. Grondwet. Hoewel in dat artikel niet uitdrukkelijk ver
meld is dat het geldend is voor de Koloniën (art. 2 der Grondwet) blijkt uit
den geheelen inhoud van het Hoofdstuk Defensie, dat dit bedoeld heeft te
regelen de verdediging van het geheele grondgebied van den staat.