Uit de pees.
Sept. 1912.
Ook het daarna in den brief vermelde uitbreken onder de Atjehers van
de cholera, door onze troepen van Java meegebracht, is bekend evenzeer
het om die reden verlaten van den kraton. Reeds op den 11 Januari
1874 was bericht ontvangen dat de cholera in den kraton woedde en
om die reden een groot gedeelte van de bezetting was afgetrokken,
terwijl den 15den door Teukoe Rès van Meura'sa bericht werd, dat
ook de Sultan uit den kraton naar Loeëng Bata teruggetrokken
was. Toen dat vorstenverblijf den 24sten d. a. v. door onze troe
pen bezet werd, bleek het dan ook door de Atjehers geheel verlaten
te zijn.
Het ééne belangrijke verschilpunt tusschen den inhoud van den
brief en onze krijgsgeschiedenis betreft den datum van het overlijden
aan cholera van den Sultan, door Kielstra als 26, in den brief opge
geven als 29 Januari 1874. Ik ben geneigd om dezen laatsten datum
als de juiste aan te nemen, vooreerst wijl des Sultan's dood zóó de
belangstelling gehad moet hebben van de personen uit zijn naaste
omgeving, waartoe de briefschrijvers behoord hebben, dat het niet is
aan te nemen dat zij zich in dezen vergist hebben, terwijl daarentegen
uit den aard der zaak bij de onzen in den eersten tijd na ontvangst
der berichten daaromtrent, die waarschijnlijk eerst eenige dagen later
binnenkwamen, onzekerheid bestond, hetgeen ook blijkt uit Kielstra's
mededeeling dat „de dood van Atjeh's laatsten Sultan
niet weersproken (werd)."
Yermeld wordt voorts dat vier moekims door den oorlogsgeesel ge
teisterd werden, maar daarbij worden vijf namen vermeld, eene on
nauwkeurigheid die door mij niet geheel kan worden toegelicht. De laatste
4 zijn inderdaad moekimnamen, die zoowel door Dr. Snouck Hurgronje
op de legenda van de bij zijn werk „De Atjehers" behoorende over
zichtskaart van Groot-Atjeh. als in den bij Van Langen's „Inrichting
van het Atjehsche Staatsbestuur" gepubliceerden staat, bevattende de
indeeling van Groot-Atjeh, genoemd worden. Een moekim Lheuë heb
ik echter nergens kunnen ontdekken; ongetwijfeld moet daarmede be
doeld zijn de kampong van dien naam, die op een van Kielstra's ter
reinschetsen voorkomt onder den naam van Lo-ek.
Vervolgens komt de mededeeling dat de helft van de bevolking van
Meura^sa zich aan het Nederlandsch gezag heeft onderworpen. Ver
wondering werkt het eenigszins dat zulks niet uitdrukkelijk ten aanzien
van den oelèëbalang Teukoe Nès vermeld wordt; ik meen zulks te moeten
toeschrijven aan de omstandigheid dat de brief zich tot het in korte
woorden schetsen van den algemeenen toestand bepaalt, en niet tot in
bizonderheden afdaalt.
Dat Teukoe Nè* en een deel van de hem onderhoorige bevolking
onze zijde gekozen hebben, mag uit het hier bedoelde bericht natuurlijk
niet worden afgeleid. Door onze troepen van het binnenland en van
hunne landgenooten afgesneden, is het begrijpelijk dat de lieden van
Meura^sa zich niet openlijk meer bij onze tegenstanders bleven aan
sluiten. Maar zelfs zulk eene houding stond in de oogen van onze
983