Aug. 1912]. Uit de Pers. spelen. Want geen rijk is praktisch uitsluitend door een vloot te verdedigen noch Japan, noch Engeland, dat hard bezig is. ondanks zijn reusachtige armada, zijn leger krachtig en modern te maken, noch öok en zeker niet Indië Ik herhaal het, nimmer zijn wij zeker van het blij vend meesterschap ter zee, en dit ons eenmaal ontnomen, heeft de vloot afgedaanvormt zij zelfs eeD blok aan het been der, dan in functie tredende landmacht, daar deze een deel harer sterkte voor bescherming der havens, in welke de vlootrestanten zijn opgeborgen, zal moeten afzonderen. De schrijver in het W. J. voelt dit trouwens zelf ook, blijkens zijn noot 2 op blz. 68, bandelende over de taak van het Indische leger, nl. het verdedigen van den Bestuurszetel. Deze bestuurszetel nu kan eerst worden aangevallen, als de vloot heeft afgedaan. De schrijver geeft ons dus toe, dat een dergelijk moment kan, neen zal aanbre ken, en op dat moment hebben wij slechts bereikt met onze sterkere vloot: een wellicht grooter toegebracht verlies aan die des vijands en eeuig uitstel. Heeft de B. V. den ernstigen wil om Java te nemen, dan komt zijn veroveringsleger even onverzwakt voor Batavia, als met een zwakkere vloot aan onze zijde, en zal dus daarna de hoofdtaak der verdediging aan het leger ten deel vallen. Laat ons niet verder ingaan op hetgeen in genoemde noot verder wordt gezegd, dan door te verklaren, dat wij schrijvers inzicht omtrent het nadeel van de splitsing van ons leger met het oog op de bescher ming der vlootbasis, geheel kunnen deelen, echter niet kunnen inzien, waarom de keuze van de plaats dier vlootbasis, die van den zetel van het bestuur zou moeten beheerschen. Op blz. 68 van het W. J. staat verder „Als men toch bedenkt, dat ons Indisch leger hoogstens iets zal knnnen uitrichten tegen een vijand, die op Java is gelanden dat zonder vloot of met een zwakke vloot niet kan worden verhinderd, dat ons Sumatra, Borneo, Celebes en al wat verder buiten Java ligt, wordt ontnomen dan komt het er ongetwijfeld niet zoo heel erg op aan, of dat leger 30.000 of 35,000 man sterk is. Zelfs al telde het 100.000 man, dan zou het toch niets kunnen doen buiten Java, zonder steun van een vloot." Deze redeneering is mij wat sterk. Dat ons leger buiten Java niet veel doen kan, is treffend juist. De aanwezigheid eener sterkere vloot verandert dien toestand slechts in zooverre, dat het iets langer zal duren voor ons leger dan op die buitenbezittingen evenmin iets kan doen. Want nog eens: Zóó sterk een vloot kunnen wjj nooit hebben, dat wij in staat zijn het meesterschap ter zee te behouden en daarop komt het aan. En niet, zooals de schrijver in het W. J. ver der zegt, of „den vijand schade van beteekenis is toegebracht"- Neen, wij moeten hem beletten, ons bezit in de wacht te sleepen. Lijdt hij daarbij schade, tant mieux, mits hij er maar zoo lang mogelijk uitblijft. En thans beweer ik, dat het Indische leger voor de op zijn schou ders gelegde taak van het verdedigen van Java tegen een B. V. naast 890

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1912 | | pagina 92