Uit de Pees. Aug. 1912.j Indische defensie met chronische blindheid geslagen schijnt, karige fond sen worden afgeperst om in het allernoodigste te voorzien. Herhaalde malen is het voorgekomen, dat de Kamer op onverantwoordelijke wijze weigerde hare medewerking te verleenen en het moet daarom niemand verwonderen, dat meerdere legercommandanten den hopeloozen strijd moede werden en met een zware zucht van verlichting naar het dier bare vaderland terugkeerden, dat hen in hun edel streven zoo erbar melijk in den steek had gelaten. Het is voor een outsider haast niet te gelooven en toch is het zoo, dat het Departement van Oorlog in Indië zich voortdurend moet uit putten in allerlei listigheden om toch nog iets gedaan te krijgen; een simpel betoog van de noodzake ijkheid van een maatregel, die geld kost, heeft nog nimmer effect gehad. En nu vraagt gij, lezer, hoe ver dat funeste stelsel ons medio 1912 heeft gebracht? Niettegenstaande de reusachtige uitbreiding van de strijdkrachten van bijna alle natiën der wereld, heeft Nederland het durven bestaan om het behoud van het rijke Indië toe te vertrouwen aan een vloot, die èn door haar kleinheid èn door het type en de gevechtskracht harer eenheden door elke mogendheid, die zich zal kunnen opmaken tot de verovering van Indië, als een quantité négligeable wordt be schouwd. In al haar nietigheid heeft die vloot bovendien nog een dub bele taak te vervullen, een in Europa, een in Azië, waardoor het es kader, dat een uitgebreid eilandenrijk zal moeten bewaken, zóó zwak wordt, dat het nauwelijks in staat geacht kan worden, de eigen ma rinebasis te verdedigen. Men legt kransen op het graf van admiraal de Ruyter en spot tegelijk over onze onmacht ter zee na zooveel glorie. Toen onze Holland zich, ik meen in '96, voor vlagvertoon bevond in de wateren van Oost-Azië en voor Amoy het anker had laten vallen, vertelde een spotter in de Engelsche club: „the Dutch fleet has come". Kunnen we dus als onomstootelijk waar aannemen, dat onze dappe re marine bij de verdediging van Indië roemvol maar succèsloos te gronue zal gaan, ons blijft niets anders over dan alle hoop gevestigd te houden op het leger, een huurleger, een verouderde instelling met alle gebreken, die aan een dergelijk conservatief middel kleven, een leger met goedkoop gekocht feu sacré voor onze zaak, die daarom nog niet de zijne is. Met dat leger tracht Nederland in de 20e eeuw het wonderland Java te verdedigen van een 5 maal grootere oppervlakte dan het eigen grondgebied in Europa. De legercommandant zal het wonder moeten doen gebeuren, om die 5 maal grootere uitgestrektheid te verdedigen met een 10, 20 maal zwakker leger dan het Hollandsehe, en zonder één man als reserve achter zich, met een leger van ver. ouderde organisatie, voor het grootste gedeelte bestaande uit inlanders, wier gevechtswaarde tegenover een B. V. zeer twijfelachtig is en dat voor het overige nijpende behoefte heeft aan alles, wat het zou moeten maken tot een strijdmacht op de hoogte van den tijd. Het Europeesche element is zelfs bij de tegenwoordige sterkte op verre na niet voltallig te houden. Onze cavalerie zal na het eerste 894

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1912 | | pagina 96