Uit de Pers.
De Doornaamste gebeurtenissen in het begin iian de
2de fltjeh-Expeditie, door fltjehers beschreuen.
978
Slechts zelden is het ons gegeven kennis te nemen van onze In
dische krijgsgeschiedenis, zooals die van het standpunt van den het
onderspit delvenden inlandschen vijand wordt beschouwd en opgevat.
Dat die beschouwing steeds hemelsbreed van de onze afwijkt, spreekt
wel van zelf, maar ook in de beschrijving der feiten zal meermalen
een niet onbelangrijk verschil aanwezig zijn, omdat beide partijen wegens
het groote verschil in ontwikkeling, dikwijls ook wegens onbekendheid
inet de weerkracht van haren tegenstander, alsmede onzerzijds met
land en volk, waartegen geageerd wordt, wel eens geheel verschillende
opvattingen kunnen hebben aangaande de belangrijkheid en de toedracht
van de verschillende gebeurtenissen. "Wat wij als eene belangrijke
overwinning beschouwen,kan somtijds door onzen vijand een weinig be-
teekenend verlies geacht worden, en omgekeerd. Bekend is het bij
voorbeeld, hoe overdreven de door ons aan den val van den Atjehschen
z. g. n. kraton gehechte waarde achteraf gebleken is te zijn.
Het toeval bracht mij in het bezit van eene door gezaghebbende
Atjehers opgestelde beschrijving van de voornaamste gebeurtenissen
in het begin der 2de Atjeh-expeditie. In de daarin voorkomende weder
gave der feiten is slechts ééne belangrijke afwijking te vinden van on
ze krijgsgeschiedenis, zooals die door Kielstra is beschreven, maar
juist die overeenstemming, alsmede de verder in het stuk geleverde
beschouwingen, schijnen mij van voldoende belang om den inhoud daar
van in ruimeren kring bekend te maken.
Bij een der in het einde van 1902 of begin van 1903 door den
lateren, bekenden kapitein Christoffel verrichte overvallingeu van eene
vijandelijke schuilplaats van den toenmaals nog voortvluchtigen Pang
lima Polém, die zich destijds in de Pasèstreek der onderafdeeling Lhös
Seumawé bij den toenmaals eveneens nog voortvluchtigen Teungkoe
Imeum TjP Lbtan, den in den nogeu der bevolking rechtmatigen oeléë-
balang van het landschap Geudbng of Kroeëng Pasè (linker rivieroever)
ophield, zag de vijand zich genoodzaakt met achterlating van een
gedeelte vau zijn have en goed overhaast de vlucht te nemen. Onder
de daarbij door Christoffel gevonden brieven en andere schrifturen
bevond zich de door mij bedoelde beschrijving, zijnde een brief,
gedateerd 18 April 1874, waarin door den voogd van den na den
dood van Sultan Mahmoet Tjah 1) optredenden pretendent Toe-
li Hier en elders heb ik zooveel mogelijk de door Dr. Snouck Hurgronje
aangegeven spelling gevolgd. Kielstra noemt dien laatsten Atjehschen Sultan
Aladin Machmoed Sjah.