Biêi]
Uit de Pers
De defensie Dan Dederlandscfi-Indië.
889
{Ingezonden.)
Het was het lezen der op blz. 6? en volgende van het Wetenschap
pelijk Jaarbericht 1912 der „Vereeniging ter Beoefening der Krijgs
wetenschap" door een zeeofficier geschreven regelen, rakende de defen
sie van ons Indië, alsmede het kennis nemen der benoeming eener,
volgens Hollandsche begrippen, ons uit alle moeilijkheden helpende
commissie, dat ons naar de pen deed grijpen, om in dit blad enkele
opmerkingen over bovenstaand onderwerp te maken
Geen sterveling inderdaad, zal het in zijn hoofd halen te beweren,
dat een eilandenrijk als onze Indische Archipel het beste uitsluitend
a in hoofdzaak door het leger kan worden verdedigd. Dit zou een per
tinente onmogelijkheid zijn, zeker voor een klein land als het onze.
De hoofdtaak zou dus ten deel moeten vallen aan een krachtige
vloot, aangezien wij steeds met een overzeeschen (buitenlandschen) vijand
te maken zullen hebben.
Doch achter deze vloot, hoe sterk, hoe superieur deze ook zij, dient
steeds te land een voldoende, uitstekend georganiseerde strijdmacht
gereed te staan, om de taak der marine in tweede instantie over te
nemen, indien de zeemacht geheel, of zelfs maar ten deele het onderspit
heeft gedolven, met name voor de verdediging van Java.
Slechts in het haast ondenkbare geval, dat wij een zoodanige vloot
ooit zouden kunnen bezitten, die in staat mag geacht worden, blijvend
de sterkste der te verwachten tegenstanders de baas te zijn, slechts
in dat geval kan het leger wat zijn taak tegen een B. Y. betreft
volstaan met het afweren van coup-de-mains en het beschermen der
vlootbasis, zooals in het aangehaalde W. J. wordt voorgesteld.
Let wel, lezers, het gaat nu niet om schending van neutraliteit,
noch om het belang van den meergemelden mythischen bondgenoot,
doch om de verdediging van ons „groote Nederland" tegen machten
als Japan, Engeland, Amerika e. t. q.
Is ooit een zoodanige vloot voor ons bereikbaar, ook al nemen
we aan, dat Japan b. v. om der wille van de verhouding met andere
staten, slechts een deel zijner machtige vloot tegen ons zal kunnen
afzonderen? De commissie zal het moeten uitmaken. Wij gelooven
het niet. Doch nemen wij nu voor een oogenblik het geval aan, dat 's lands
geldmiddelen, geholpen door die van Indië de mogelijkheid openen
tot den bouw eener krachtige artillerievloot, met haar benoodigde
maritieme werken, steunpunten enz. en dat voor die vloot personeel is
te vinden, dan zal de gevechtssterkte toch nimmer zoodanig kunnen
zijn, dat men verantwoord is, het leger een ondergeschikte rol te laten