Dienst in Oostenrijk-Hongarije. [Oct. 1912.
3. de detailarbeid en c. q.
4. de photographische en photogrammetrische opneming.
1. Verkenning en signaalbouw.
Aan de hand der vroegere opneming wordt in verband met
de ligging der driehoekspunten nagegaan welke punten voor
graphische bepalin g in aanmerking komendeze worden zooveel
mogelijk in het lager gelegen terrein gekozen.
In het algemeen worden 20 a 25 graphisch bepaalde punten
per „Aufnahmsblatt" voldoende geacht, met de driehoekspun
ten wordt dit dus 35 a 45 vaste punten per blad.
Gedurende de verkenning van het arbeidsveld, die bij een
hooggelegen driehoekspunt aanvangt, worden ontbrekende of
beschadigde pyramidesignalen wederom opgebouwd of hersteld
en op de graphisch te bepalen punten eenvoudige merktee-
kenen opgericht. Kerktorens, bliksemafleiders en andere uit
de verte zichtbare punten worden in het graphisch te bepalen
net opgenomen.
2. De groote graphische triangulatie en de trigonometri
sche hoogtemeting.
De vaste punten worden op de „Messtisch" met gebruik
making van de diopterliniaal door voorwaartsche insnijding
bepaald op minstens drie punten. Tegelijk met de bepaling
der horizontale ligging, hebben de verticale metingen plaats,
het hoogteverschil wordt vastgesteld uit de eenvoudige formule
h=ct tang x (i—r)
waarin a de horizontale afstand, a. de hellingshoek, i de in
strumenthoogte en r de hoogte van het richtpunt.
3. De detailarbeid omvat:
a. het opnemen van het geraamte en de begroeiing,
b. het inteekenen van de terreinvormen door arceeringen,
het meten van hellingen en het aangeven van het beloop
der ruggen en ravijnen,
c. het verzamelen van gegevens voor de nomenclatuur.
a. Daar het geraamte reeds grootendeels van de kadastra
le kaarten is overgenomen, bepalen de werkzaamheden zich
1035
I. M. T. 1912. 06.