Leger en vloot bij de verdediging v. Ned.-Indië [Nov. 1912.
landing des vijands desnoods buiten de vloot, wat omgekeerd
niet het geval is, maar met de vloot verdwijnt ook de kans
op een bondgenoot naar een vèr verschiet. Als zich deson
danks toch een bondgenoot opdoet, dan zal het wel waar
schijnlijk een zijn, die bang is niets van de taart te krijgen
en alleen zijn hulp beschikbaar stelt tegen een ruime beloo
ning in land.
De redeneering, die men in Holland gevolgd heeft en daar
geleid heeft tot afschaffing van de zeegaande vloot, is evenzeer
toepasselijk op onze koloniën, alleen leidt zij hier tot een ge
heel andere oplossing.
In Holland voelde men even goed, dat onze rol in de Euro-
peesche politiek heelemaal uit zou zijn, als men geen zeegaande
vloot van eenige beteekenis zou kunnen onderhouden. Eerst
na jaren van prutsen en knoeien heeft men het blijkbaar
opgegeven en zich, door onmacht en gebrek aan geld gedron
gen, beperkt tot een kustvloot. Thans loopen daar alleen
nog maar de meeningen uiteen hoe die vloot moet zijn samen
gesteld. Aan het leger tornt men niet, de noodwendigheid
daarvan is buiten kijf.
Zoo ook hier. Ook hier zal niemand de noodzakelijkheid
van een leger in twijfel stellen. De I. V., de rechtstreeksche
verdediging van Java (ons reduit) tegen een B. V., wanneer
het de vijand gelukt een leger zoover te brengen, de be
scherming van de marinebasis en andere belangrijke kustplaat
sen tegen vernieling door den vijand, dit alles maakt een
leger noodig. Maar ten aanzien van de vloot gelden andere
overwegingen. Kan men in Holland niet meer ontkennen,
dat in Europa onze beteekenis zoo gering is geworden, dat
we niet meer kunnen meepraten in de daar gevoerde poli
tiek en ten slotte Nederland ook nog landgrenzen gemeen
heeft met verschillende mogendheden, zoodat het niet uitslui
tend van de zee afhankelijk is, hier dwingen de afmetingen
en de ligging van ons rijk ons tot meedoen. In Europa moest
de zeegaande vloot (helaas) verdwijnen, hier niet, hier wordt
de behoefte aan een krachtige vloot daarentegen steeds grooter.
1083