Koete Mededeelingen. Nov. 1912] harer sawahs, terwijl van den oogst al heel weinig voor eigen gebruik overbleef. Wordt naar den zin der posteommandanten niet voldoende dja- gong door een kampong opgebracht, dan worden paarden, karbouwen e. d. g. gevorderd. Opvoer. In verband met het bovenstaande is er van een geregelden opvoer van vivres geen sprake. Wanneer de gelegenheid zich voordoet, wordt van uit Diliy rijst ter verdere distributie verscheept naar Batoe Gade en So6ai overigens heeft de opvoer van rijst voor de posteommandanten een paar malen in het jaar plaats, waarbij de bevolking voor de benoodigde paarden en koelies heeft te zorgen, zonder daarvoor eenige vergoeding te ont vangen. Gezindheid der bevolking. Op grond van de ondervinding sinds Juli 1911 alhier opgedaan, kan worden aangenomen, dat de gezindheid ten opzichte der overheerscbers te wenschen overlaat. De trek op groote schaal naar ons gebied en de vele aanvragen om te mogen verhuizen, staven deze meeniug. Dat het voorkomt, dat geen gevolg wordt gegeven aan eene verleende vergunning tot verhui zen, vindt zjjne oorzaak deels in vrees voor molest tijdens het verhui zen, deels ook in gehechtheid aan den geboortegrond, welke men wil de verlaten, toen het der bevolking momenteel te warm werd, maar waar men een paar weken later weer van af ziet, in de hoop op een betere toekomst. Dat er onder de hoofden „Strebers" zijn, in wier belang het ligt om op de hand der Portugeesche autoriteiten te zijn, heeft ons het intrigeeren van den Temoekoeng van Lalawan geleerd, wiens toeleg om tot Radja te worden uitgeroepen maar al te wel is gelukt. Een feit, dat de aandacht waard is, is wel dat de hoofden van Ko- wa en Balibo zich gereed hielden om de Blanda's binnen te halen, toen het in Juli 1911 bekend raakte, dat de Blanda's veel troepen te Atapoepoe aan wal hadden gezet. De Portugeesche onderdanen hadden niet anders verwacht, dan dat de Hollanders waren gekomen om hun land binnen te rukken. Zoo kan gewezen worden op het feit, dat de afgezanten van het opstandige Manoefai ons gesmeekt hebben met onze patrouilles mee te gaan naar hun land, om daar als Radja te worden uitgeroepen en over hun gebied te regeeren. Deze bede ging gepaard met het aanbieden van een groote som gelds en andere geschenken, welke natuurlijk op voorkomende wijze werden afgewezen. De algemeene indruk verkregen bij de besprekingen met verschil lende hoofden en kamponglieden, zoowel van ons als van Portugeesch gebied, is deze, dat de Portugeesche onderdanen veel liever onder het 1144

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1912 | | pagina 72