Kokte Mededeelingen. 1146 Nov. 1912.] Voortbrengselen. Yoor eigen gebruik verbouwt de bevolking in groote hoeveelheid padi (Fohoren en Haiméa, vroeger ook Camenassa), ketella pohon, oebi, suiker riet, komkommers, laboe en tabak. Tjabé rawit en verbasterde tomaten groeien in 't wild. Katoen wordt in overvloed verbouwd in Camenassa, waar de berg bewoners het komen opkoopen het bergland leent zich niet voor een loonenden katoencultuur. Veel koffie wordt verbouwd in Tahakay nl. in de landschappen Fa- toe Mea, Fol Faik, Lakatos (bij Motoer) en Fohoren. Daarentegen treft men geen koffie aan in de aan de Vowra grenzende districten. De indruk werd verkregen, dat de koffiecultuur in Tahakay geen dwangcultuur is. Kajoe Tjendana wordt in groote hoeveelheid aangetroffen in Fatoe Méa, Fol Faik, Lalawan, Fohoren en Kassabaoek; in geringer hoeveel heid in Camenassa, Raiméa, Hooelie en Lamak Hitoe. Klappers worden voornamelijk aan de kuststrook aangetroffen. Op ooftteelt legt men zich niet toe; hier en daar treft men djeroek, papaja en nangka aanpisang daarentegen wat meer. Djamboe bidji groeit in het wild. Daar de bevolking graag sirih kauwt, treft men in de meeste kam pongs de sirih en de pinang aan. Ter vervanging van de bij het pruimen te gebruiken kalk, wordt gebezigd de asch van verbrande karbouwen mest. Zout wordt in geringe hoeveelheid aan de kust gewonnen. Het bereiden van suiker kent men niet; wel wordt eene soort stroop vervaardigd voor eigen gebruik en wel van den arenpalm. Bodemgesteldheid. In de grensgewesten treft men geen vlakten aan van eenige betee- kenis In een vorig hoofdstuk werd reeds vermeld, dat alleen de kuststrook bij Foboren, Camenassa en Raiméa vlak is. Het laagland van Camenassa strekt zich in Maukatar uit tot even Noordelijk van Ma'aï. Het bergland, dat het Nederlaudach gebied omsluit, is het hoogst in het landschap Saboelai en Leo Hitoe, waar de Lekoesaïn zich boven het omringend terrein verheft en in de hoogere gedeelten niet be woond wordt. Over het geheel is het bergland rotsachtig en op vele plaatsen kaal. Daar, waar eene humuslaag den rotsachtigen bodem bedekt, is deze laag vruchtbaar en zijn de eerste regens in het seizoen reeds in staat het geheele berglandschap, dat er in den drogen tijd dor en troosteloos uitziet, met een frisch groen kleed te overdekken. Voor het vee, dat gedurende den drogen tijd uit gebrek aan voedsel, zienderoogen vermagert, breekt dan den goeden tijd aan. Met de natuur leven mensch en dier op en voor den eersten ligt de tijd na in het verschiet, dat een einde komt aan de ellende, weike in het laatst van den drogen moesson geleden wordt, tengevolge van gebrek aan voedsel. Een ge-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1912 | | pagina 74