Korte Mededeelingen.
rnunïtie-uitrii5fing. Keukenmogens. Qorlogsuoorraad
Derplegingsbehoeflen. Ltuchtuaart
(Dederlandsch beger).
1150
Nov. 1912.]
daarbij het Zwitsersche stelsel. (Kaderplieht). Eene in 1895 opge
richte onderofficiersschool gaf slechte resultaten. Op de hoofdplaats
van elke divisie wordt nu, sinds verleden jaar, jaarlijks een drie-
maandelijksehe cursus voor kaderopleiding gehouden.
Yeel aandacht is in de laatste jaren mede gewijd aan het treinwezen
en de verdere hulpdiensten van het leger.
Voegen we aan het bovenstaande nog toe, dat de manschappen
met groot verlof hun geweren en uitrusting medenemen.
In geval van mobilisatie verzamelen zich de verlofgangers com-
pagniesgewijze, waarna op de standplaats van het bataljon de patro
nen en de veldtenue worden ontvangen.
N.
Aan de M. v. T. op het VlIIste Hoofdstuk der Staatsbegrooting
voor 1913 wordt het volgende ontleend:
Ten aanzien van de munitie-uitrusting en de verpleging is de toe
stand, gelijk hieronder nader wordt uiteengezet, minder gunstig en
kunnen bijzondere maatregelen niet uitblijven.
(Ilunilie-uitru5ting.
1°. P atronenvoorraad.
Werd door de invoering van de repeteerwapens de mogelijkheid
geopend tot het afgeven van een verhoogd snelvuur, de bestudeering
van de sedert gevoerde oorlogen, meer speciaal van den Japansch-
Russischen oorlog, leert, dat daarin van die mogelijkheid danig partij
werd getrokken, en dat, terwijl in het algemeen door den schutter per
gevechtsdag reeds 100—150 patronen werden verschoten, dit aantal in
sommige gevallen nog werd overschreden. Zoo verschoot het 34ste
Russische infanterie-regiment, sterk 4200 geweren, op 30 Augustus
1904 bij Liaojang dus in één gevecht 250 000 patronen of niet
minder dan 160 per geweer.
Hieruit werd de noodzakelijkheid geboren, het aantal patronen,
waarop bij den krijgsvoorraad per geweerdragend man moest worden
gerekend, sindsdien belangrijk te vergrroten.
Meende men hier te lande aanvankelijk te kunnen volstaan met een
totalen munitie voorraad per geweerdragend man:
bij het veldleger van 574,
bij de landweer-infanterie van 280,
bij de bezettingstroepen van 294
patronen, thans dient een voorraad van 700 patronen per infanterist,
zoo te velde als in liniën en stellingen, den grondslag te vormen van
de berekening van den totaal benoodigden patronen voorraad.
Rekening houdende met de organieke sterkte van leger en landweer,
zooals die na doorwerking der Militiewet-1901 zijn zal, kon op den hiervoor
genoemden vroegeren grondslag met een patronenvoorraad van 80 mil-