Leger en uloot bij de uerdediging Dan Ilederlandsch-Indië, (UerDolg Dan blz. 1084 en slot). In de vorige aflevering hebben we getracht de meening te weerleggen, dat de defensie van Nederlandsch-Indië tegen buitenlandsch geweld alleen clan aan een vloot zou mogen worden opgedragen, wanneer deze opgewassen zou zijn tegen die van de krachtigste maritieme mogendheid om of in den Stillen Oceaan, en dat indien zulk een vloot voor ons om welke redenen dan ook niet bereikbaar is eene verdediging van ons Indisch rijk onmogelijk is en ons niets anders zou overblijven dan de verdediging van één enkel eiland. Ware dit alternatief juist, welk een troosteloos, wanhopig verschiet voor een Nederlandsch-Indisch rijkde zekerheid voor de verdediging van de buitenbezittingen niets te kunnen doen aangezien een vloot, krachtiger dan eenige vreemde in deze zeeën, een onbereikbaar ideaal is. Ai die kostbare eilanden een onbetwiste buit voor ieder, die er de handen maar naar uitstrekt. Maar naar onze overtuiging is de hierbovengenoemde eisch onjuist, en wordt die onjuistheid bewezen door het handelen van die andere mogendheden, die evenmin als wij ooit kunnen hopen te beschikken over een vloot, krachtiger dan die van de krachtigste maritieme mogendheid. Haar politiek is: een zoo krachtig mogelijke vloot en hechte bondgenootschappen. Deze en geen andere moet ook onze politiek in Indië zijn. Met de beslissing om „dan maar" alleen Java te verdedigen, drukken we op ons den stempel van politiek onvermogen, en bezitten we de rest van onze bezittingen alleen, zoolang een ander er ons niet uitzet. Ja, zelfs zwakker mogendheden dan degeen, die over de krachtigste vloot beschikt, zouden dat kunnen doen, wanneer we, verlamd door het schrikbeeld van die krachtigste mogend heid, verzuimen zouden ons ter zee behoorlijk te wapenen. 1167 r. M. T. 1912. 75.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1912 | | pagina 1