Korte mededeelingen,
(Dedededingen omtrent de 3apansche Weermacht,
1224
(1 Illei 1 Augustus 1912.)
Dei ouerlijden pan den Keizer.
Volgens de officiëele berichten overleed Z. M. Keizer Mutsubito den
30sten Juli, te 12.43 V. M. De Kroonprins werd onmiddellijk na het
overlijden van zijn Vader als Keizer Yoshihito gehuldigd.
Algemeen wordt aangenomen, dat deze gebeurtenis geen invloed
op de tot dusverre door Japan gevolgde militaire politiek hebben zal.
Ouer de uitbreiding nan bet Leger.
Ook in den afgeloopen verslagtijd werd in de pers de gedachten-
wisseling over de sterkte van land- en zeemacht voortgezet. Behalve
het denkbeeld van eene weerbelastiDg, geopperd door de .Osaka Asahi"
van 11 Juli, werden geen nieuwe voorstellen gedaan, maar dikwijls
gaven de voorstellers van bezuinigingen blijk van groote oppervlak
kigheid en onkunde, bijv., waar zij aandrongen op afschaffing van
verschillende inrichtingen van militair onderwijs. Zou voor opheffing
van de cadettenscholen veel te zeggen zijn volgens courantenberichten
zou de minister-president daar wel wat voor voelen dit is zeker
niet het geval met inrichtingen als de militaire-administratie- en de
Toyama-school.
Ook trekken sommigen te velde tegen de lakenfabriek te Senju, de
ijzer- en staalfabriek te Wakamatsu en de fabriek van verduurzaamde
levensmiddelen te Fukagawa (Tokyo), welke alle onder het ministerie
van oorlog staan. Het is zeker waar, dat vooral de fabriek te Waka
matsu den staat veel geld kost, maar het is niet minder waar, dat
de particuliere nijverheid in Japan zich nog niet voldoende ontwikkeld
heeft, om het bestaan dezer rijksfabrieken overbodig te maken. Con-
currentienijd was niet altijd vreemd aan dergelijke „bezuinigingsvoor
stellen".
Ook bepleitte een der bladen het overgaan van het paardenbureau
(basei kyoku) van het ministerie van oorlog naar dat van landbouw
en handel. Maar dit zou geen vermindering, alleen verplaatsing van
uitgaven ten gevolge hebben en bovendien behoort deze instelling
meer eigenaardig onder het ministerie van oorlog, daar zij in het leven
geroepen werd tot het verkrijgen van voor den krijgsdienst geschikte
paarden.
1) Zie I. M. T. 1912 Afl. 7 blz. 758