Dec. 1911.]
OoRLOGSBEGROQTING 1913.
Ten vorigen jare is geklaagd over de wijze van vervoer van militairen
met de schepen der Paketvaartmaatschappij. Gevraagd werd, of
dienaangaande een onderzoek is ingesteld en zoo ja, welk resultaat
dit heeft opgeleverd. Naar aanleiding hiervan werd" van andere zijde
gewezen op hetgeen omtrent deze zaak is vermeld op bladz. 36 van
de Memorie ran Antwoord betreffende de loopende begrooting.
Opgemerkt werd, dat de maatschappelijke positie der onderofficieren
vaak moeilijk is. In den omgang van de officieren worden zij niet
opgenomen en onder de burgers worden zij dikwijls behandeld als
personen van inferieuren rang. Daarom werd de quaestie van de kleeding
buiten dienst voor hen van belang geacht.
Het concubinaat in het leger kwam weder ter sprake. Daarbij werd
ook van de zijde van leden, die de kwade gevolgen van het concubinaat
niet loochenden, gewezen op de moeilijkheid van bestrijding van dit
kwaad. Weert men de huishoudsters, gelijk te Singapore geschied is,
dan leidt dit tot bloei van de bordeelen of', wat nog erger is, tot clan
destiene prostitutie. Naar het inzien van een lid, die vroeger de toestanden
van nabij had gezien, was het eenige geschikte middel tot verbetering,
dat men de mindere militairen, die thans in alle kringen worden
geweerd, gelegenheid gaf in beschavend gezelschap te komen. Zijns
inziens konden de militaire bonden veel ten goede doen.
Gevraagd werd, of het waar is, dat de Regeering de samenstelling
van bataljons en compagnieën uit Europeanen en inlanders nog verder
wil doorvoeren. Benige leden zouden zulks betreuren, aangezien huns
inziens door die samenstelling het concubinaat in de hand gewerkt wordt.
De aandacht des Ministers werd gevestigd op de wenschelijkheid om
van sterfgevallen van militairen zoo spoedig mogelijk aan de familie
kennis te geven. Ook werd aangedrongen op spoedige afwikkeling van
de nalatenschappen van militairen door de weeskamers.
Nauwkeurige inlichtingen werden gevraagd omtrent de schandelijke
wreedheden, op Soemba begaan door d9 sergeanten Deysenroth en
Iding en omtrent de hun deswege opgelegde straffen. Is het juist, dat
de majoor Pluim Mentz vóór de overplaatsing van Deysenroth naar
Soemba gewaarschuwd is voor diens wreedaardig karakter Had hij
niet reeds op Flores wreedheden begaan en was hij deswege niet
gestraft? Hoe is het mogelijk geweest, dat na de klachten over die
wreedheden am zulk eeu persoon door den militairen commandant
van Timor en den kapitein, civielen gezaghebber op Soemba opdrach
ten zijn gedaan om door het eiland te patrouilleereu en inlanders op
te sporen, waarbij controle op zijne handelingen was uitgesloten? Zijn
deze sergeants uit het leger verwijderd? Zijn de genoemde chefs we
gens hun gebrek aan beleid ter verantwoording geroepen? Zijn maat
regelen genomen ten einde herhaling van deze betreurenswaardige
feiten te voorkomen
Naar aanleiding van deze opmerkingen werd van andere zijde aan
gevoerd, dat het gerechtelijk onderzoek in de zaak Deysenroth nog
te Makassar aanhangig schijnt te zijn.
1244