Oorlogsbegrooting 1913. [Dec. 1912.
1249
der bonden rekening houdt bij de overweging van hetgeen in het
belang van den militair kan worden gedaan De bij deze begrooting
voorgestelde positieverbetering van de onderofficieren (Nota va,n Wij
zigingen, stuk 37) strekt trouwens op nieuw ten bewijze, dat het
legerbestuur voor de belangen der militairen een open oog hee t.
Ten aanzien van het vervoer van militairen met de schepen der
Paketvaartmaatschappij veroorlooft ook de ondergeteekende zich te
verwijzen naar het ter zake medegedeelde op bladz. 36 van de Me
morie van Antwoord op het Voorloopig Verslag der Tweede Kamer
betreffende de loopende begrooting.
De ondergeteekende erkent, dat in verband met de toestanaen in
Indië, de maatschappelijke positie van den onderofficier vaak niet
gemakkelijk is, doch hij meent er al dadelijk aan te moeten toevoegen
dat het uiteraard van het optreden van den onderofficier zelf in
groote mate afhangt of hij door de burgers met wie hij in aanraking
komt al of niet als persoon van inferieuren rang wordt behandeld.
De opmerking, dat ten deze de quaestie van de kleeding buiten
dienst van belang is, zal de ondergeteekende gaarne nader in over
weging nemen, wanneer de bedoeling van die opmerking hem nader
wordt toegelicht.
Zooals door den ondergeteekende werd opgemerkt op bladz. od van
de Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag der Tweede
Kamer betreffende de Indische begrooting voor het loopend dienstjaar,
verwacht hij dat inzonderheid de opheffing van het zedelijk peil van
den soldaat bevorderlijk zal zijn aan de bestrijding van het concu
binaat in het leger en op grond hiervan is ook hij van meening, dat
de gunstige invloed, welke in zedelijk opzicht, van eene beschavende
omgeving pleegt uit te gaan, aan de beperking van het kwaad ten
goede zal kunnen komen.
Overeenkomstig de ten vorigen jare bij de schriftelijke en monde
linge behandeling van de Indische begrooting gedane toezegging is
de ondergeteekende met de Indische regeering in overleg getreden
nopens de vraag door welke andere, meer direct werkende middelen,
het concubinaat in het leger zou kunnen worden tegengegaan. De
thans nog niet beëindigde overweging van deze vraag heeft de moge
lijkheid in uitzicht gesteld van de aanvaarding van eene gedragslijn,
welke, o. m. door uitbreiding van de gelegenheid om te huwen, zij
het langs zeer geleidelijken weg, in de toekomsteen einde zal maken
aan het gelicentieerde kazerne-concubinaat van Europeesche en Chris
ten-inlandsehe militairen. Of en zoo ja, in boever de bonden in deze
veel ten goede zouden kunnen doen, vermag de ondergeteekende voors
hands niet te beoordeelen.
Zooals moge blijken uit het ter zake medegedeelde op madz. 1U3
(onderafdeeling 180) van de Memorie van Toelichting betreffende de
beorooting van Nederlandsch-lndië voor bet dienstjaar 1912 ligt het
in°de bedoeling alle compagnieën samen te stellen uit een Europeesche
afdeeling en overigens uit gemengd Amboineesche-inlandsche afdee-
lingen, ten einde ze alle dezelfde gevechtswaarde te doen vertegen-