Oorlogsbegrooting 1913,
Voorloopig verslag.
Eeni"e leden hadden met leedwezen gezien, dat voor het departe
ment van oorlog ongeveer 12 ton meer gevraagd wordt dan ten vongen
iare ofschoon op expedities niet is gerekend. Met de wijze, waarop
de Minister het bedrag der uitgaven door aftrek van allerlei posten,
als van niet militairen aard, vermindert, konden zij zich niet vereenigen.
Beweerd werd, dat de geest in het leger veel te wenschen overlaat.
Men voerde aan, dat de gevallen van desertie talrijk zijn; dat zware
vergrijpen tegen de krijgstucht, o. a. te Kampong Polloran op 31 Maart
1912 plaats hadden; dat te Soerabaja 23 geweren werden vermeld;
dat te Meester Cornelis een fuselier den arm van een kapitein doorstak
dat te Tjikoeda Pateuh een fuselier een aanval deed op een sergeank
Gevraagd werd, of het waar is, dat te Tjimahi 800 militairen gedetineerd
ziin. Ter verbetering van den geest in het leger werden verschillende
middelen aan de hand gedaan. Een der leden zocht het middel in eene
betere opleiding der jeugd; een ander wenschte de vrijwilligers, na
wijziging van art. 183 der Grondwet, vervangen te zien door miliciens
en meer gebruik gemaakt te zien van het inlandsch element. Dit
laatste vond steun bij anderen, die invoering eener militie onvermijdelijk
achtten, omdat niettegenstaande de vorhooging van premie de werving
op den duur niet voldoende zal zijn tot aanvulling van het leger.
Door enkelen werd verhooging van de traktementen der onderofficieren
aanbevolen, in verband met de salarissen, die gouvernementswerklieden
ontvangen. Gevraagd werd, of de Minister eemge mededeeling kan
doen ten aanzien van de vorming eener militie in Indie.
Voorts werd door eenige leden aangevoerd, dat in het leger geklaagd
wordt over slechte voeding, bepaaldelijk over de blikvoeding. Van
andere zijde werd aangevoerd, dat voor de voeding genoeg geld be
schikbaar wordt gesteld, maar dat deze toch onvoldoende is, omdat er
veel malversaties in de menages voorkomen en allerlei uitgaven, die
niet de voeding betreffen, uit de menagefondsen worden bestreden.
Ook wordt geklaagd over de qualiteit van de schoenen der mindere
militairen. Men wenschte, dat hierin, waar noodig, verbetering zou
worden gebracht.
Yan dezelfde zijde werd betoogd, dat de rechtstoestand der militairen
te wenschen overlaat. Yereenigingen van onderofficieren en soldaten-
bonden zijn, naar vermeld werd, tegengewerkt door het opleggen van
betrekkelijk zware straffen aan leden van het bestuur. Men vroeg,
of de Minister kan opgeven, hoe dikwijls dit geschiedde en hoe zwaar
de straffen waren. Ook vroeg men, of het legerbestuur met de verzoeken
der bonden rekening houdt.
1243