Oorlogsbegrooting 1913. [Jan. 1913. de korpsen Barisan, te zamen f442 609; uitgaven voor de geniewerken f1 723 000. Hoe kan de Minister dat doen? Zijn dit bijgeval geen militaire uit gaven, die ik daar genoemd heb? Te zamen is dit een bedrag van f3 358 000, maar de Minister volgt onder de hand nog steeds dezelfde verkeerde politiek. Terwijl wij de begrooting in de afdeelingen onder zochten, o a. f 150 000 voor de lotsverbetering van de onderofficieren, waaromtrent de heer Verhey reeds een woord in het midden heeft gebracht, dat ik gaarne steun en wat ik te gemakkelijker doen kan, omdat ik jaren achtereen heb gevraagd om een betere behandeling van de onderofficieren. Nu kan de Minister wel weer aankomen met het oude argument: als gij op verhoogingen aandringt, dan moet gij mij niet kwalijk nemen, dat ik mijn begrooting verhoog. Neen, Mijn heer de Voorzitter, deze uitgaven zijn noodig; als men de menschen eenmaal in dienst heeft, moet men hen ook goed behandelen, en dan moet men het daarvoor noodige geld maar van andere posten halen, mot andere woorden de andere uitgaven inperken. Het gaat dus ook weer dit jaar, precies als andere jaren, lustig omhoog. De Memorie van Toelichting vermeldt een stijging van f 1191000; onder de hand komt er nog pl.m. f 300000 bij, zoodat de geheele stijging bedraagt f 1491000. Wij geven voor het Indische leger uit een bedrag van 38 millioen. Mijnheer de Voorzitter! Ik behoef dit cijfer slechts te noemen om te doen zien tot welk een verschrikkelijke hoogte deze post is gestegen. Ik wil er dan ook verder niets meer van zeggen en ga over tot mijn derde onderwerp, den geest in het Indische leger. "Voor al die millioenen, die jaar in jaar uit worden besteed, heeft men nog niet eens een leger, waarin de groote meerderheid van de dienenden zich behagelijk gevoelt. De Minister heeft daarvan geen bericht, dit spreekt vanzelf. Als men, zooals de heer Verhey, klaagt over den rechtstoestand in het leger, dan heeft de Minister daarvan ook geen bericht, maar wij krijgen alle dagen bericht in dagbladen en particuliere brieven. Ik zou vele staaltjes kunnen aanhalen ten bewijze, dat men in het legerbestuur niet medewerkt om een goeden geest in dat leger te krijgen en de menschen meDseh te doen blijven in dit handwerk van den oorlog, maar integendeel hen laag houdt en neerdrukt. Bij de reeds genoemde staaltjes wijs ik op het feit, dat de onderofficieren gevraagd hebben buiten den dienst te mogen dragen de bekende Indische witte kleeding, desnoods door hen zelf te betalen. Het mag niet. Waarom niet? Een officier mag het wel doen, een onderofficier niet. Dit kan alleen opkomen in het brein van iemand, die per se een onderofficier ook uiterlijk wil doen kennen als een man van veel minder waarde. Verleden jaar is gekomen een verbod van voetballen, waaraan per sonen van verschillende rangen deelnamen, onderofficieren met officieren; dit mocht niet. Daarop volgde een verbod van het bezoek van Euro peanen in da kazerne. Het is toch al zoo moeilijk voor onderofficieren 99

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1913 | | pagina 101