104 Jan. 1913.] OOP.LOGSBEGKOOTING 1913. met die schromelijke overdrijving, met die mooie voorstellingen van den dienst in Indië, in de boekjes vol prikkellectuur zullen ook wel medewerken, om dezen of genen over te halen, om dienst te nemen in het leger in Indië. Het is anders buitengewoon merkwaardig, dat een Christelijke Regeering soldaten werft door advertenties juist in zulke verhalen met prikkelende lectuur! De grootste factor is bij onze arbeidersjongens, en die alleen gaan er heen, onbekendheid met hetgeen hier voorvalt en hetgeen er in Indië bestaat. Nu geloof ik, dat, al moge de werving tijdelijk wat verminderen, men toch van kapitalistische zijde gerust kan zijn. Op zich zelf is dit bedrag van f 25 een mooi voorbeeld van de wijze, waarop men optreedt. Men geeft 25 meer in de 6 jaar in den vorm van handgeld, want als men ieder jaar 4.25 gaf, dan zou er geen sterveling om komen. Maar men speculeert op de armoede, op de oogenblikkelijke behoefte aan geld; die f 25 kan deze of gene op dat oogenbiik gebruiken en hij zit er in voor zes jaar of voor zijn leven. Men heeft er dan weereen. Beter zou het zijn en beter zou het ook voor de heeren helpen, wanneer er was waardeering voor eerlijk bedoelde pogingen, om verbetering in den toestand te brengen; indien men invloed toekende aan de vereenigingen van onderofficieren en soldaten. Dan zouden ge vallen als die van Deysenroth tegenover de weerlooze inlanders van Soemba niet kunnen voorkomen dan zouden althans zulke dingen van dergelijke individuen dadelijk zooveel protest, uit zijn naaste om geving zelf, hebben uitgelokt, dat zij voor goed zouden zijn gestuit. Het was aanvankelijk mijn voornemen om hierover een woord te zeg gen, ik kan dit echter overlaten aan mijn partijgenoot Vliegen, die daaromtent in dezen zomer ook reeds een vraag heeft gesteld. Ten slotte wensch ik nog een paar afzonderlijke onderwerpen te behandelen. Iu de eerste plaats het verzoek van de vaklieden in het Indische leger, om ook den rang van sergeant te kunnen bereiken; dat zijn de kleermakers, de schoenmakers en de zadelmakers. Dat is een billijke wensch, vooral nu twee andere groepen van werklieden: de hoefsmeden en de geweermakers, hun wensch in dat opzicht hebben zien inwilligen. Van inwilligen kan men echter niet geheel spreken, want het is gepaard gegaan met een vermindering van het werkgeld, zoodat, wat men met de eene hand geeft, weer met de andere wordt genomen. De Minister antwoordt daarop, dat zij toch een hooger pensioen krijgen, maar om het pensioen alleen is het niet te doen; men moet als vakman toch ook kunnen bestaan. Ik geloof, dat er alle reden is om aan het verzoek van deze vaklieden te voldoen; om het geld behoeft men het niet te laten, het bedrag, daarvoor vereischt, is al heel gering. Een zeer belangrijk onderwerp is verder de samensmelting van de burgerlijke en de militaire genie. Ik verwijs te dien aanzien naar de Meiaflevering van de Indische Gids en naar het antwoord van den Minister. Ik ben het meer eens

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1913 | | pagina 106