105
OORLOGSBEGROOTIJSG 1913.
[Jan. 1913.
met het artikel, al heb ik ook wel oog voor hetgeen daartegen is
aangevoerd. De Begeering zegt echter: het kan niet, terwijl ik als
leek zou zeggen: het moet kunnen. Wanneer men op dezelfde plaats,
vooral in Indië, een burgerlijken en een militairen dienst heeft voor
een groot deel voor hetzelfde werk, dan moet het kunnen, dat aan
één de leiding wordt opgedragen, zooals ook gezegd is door deskundige
personen, die in Indië de genie goed kennen. Maar men antwoordt
nu, dat het niet mogelijk en ook niet noodig is; daar kan ik niet tegen
op; ik heb mijn plicht gedaan, door nogmaals de zaak te bespreken.
In de derde plaats een enkel woord over de vereeniging Weduwen-
zorg. ik begrijp niet hoe het komt dat ik in het Yoorloopig Yerslag
van dit jaar daarover niets heb gevonden. In ieder geval is deze
zaak door mij in de afdeelingen ter sprake gebracht; ik bedoel hier
mede geen verwijt aan den rapporteur.
De vereeniging Weduwenzorg heeft indertijd gevraagd om steun aan
de Departementen van Oorlog, Marine en Koloniën. Dit geschiedde in
een vorm, die ook volgens mij zoodanig was, dat het beter was toen
niet aan bet verzoek te voldoen, zooals ik toen ook aan den interpellant,
den heer Eoodhuyzen heb te kennen gegeven, maar ik was tevens van
meening, dat men toen voor de nabestaanden der oud-militairen iets
moest en kon doen; sedert de tegenwoordige Indische militairen in het
genot zijn van pensioen voor hun weduwen en weezen. Nu was de
vraaghoe denkt de Minister van Koloniën er over om een regeling
te maken, waarbij allen worden geholpen en waarbij dus het deel van
Weduwenzorg wordt bereikt en de uitsluitingen worden opgeheven
Ik kan nu slechts deze vraag mondeling stellen. Kan de Minister mij
daarop thans geen antwoord geven, dan zal ik dat bij het artikel wel
licht ontvangen. Ik ben vóór Weduwenzorg, maar ook voor de ande
ren; allen behooren te kunuen deelen in de Eegeeringshulp.
Een enkel woord ook over de zorg voor de gepensionneerden zeiven.
Er is in 1909 een boekje geschreven onder den titel „Gepensionneerden"
en met den tweeden titel:
„Een kijkje in hun leven op de Veluwe", door Horresco, uitgegeven te
Harderwijk. Dit boekje loopt over de kosthuizen te Putten, door mij
ook reeds ter sprake gebracht. Daaruit blijkt dat een aantal gepensionneer
den uit den Indischen dienst overgeleverd zijn aan den drank; dat zij zich
in schuld bevinden en dat daar een stelsel bestaat, waarbij zij zijn
overgeleverd aan hun kostbazen. Nu geloof ik, dat de Eegeering, die
toch een post op hoofdstuk I der begrooting betreffende de uitgaven
in Nederland heeft ten behoeve van de militairen hier te lande, hier
van wat meer werk kon maken tot zegen van deze ongelukkige schip
breukelingen. Als de Eegeering zich op de een of andere wijze met
hun belangen bemoeit, kan er zeker iets goeds tot stand komen, bijv.
door steun aan de Nederlandsche vereeniging tot afschaffing van
alcoholhoudende dranken en dergelijke vereenigingen, of door een
afzonderlijk comité hier te lande van onverschillig welke richting,
dat uit den aard der zaak zeer gaarne belangeloos zijn diensten zal