107
OORLOGSBEGROOTING 1913.
[Jan. 1913.
plaats nog een ander belangrijk onderwerp, dat ook behandeld is in
de zaakrijke Ajeh-kroniek van De Nieuwe Courant van 9 Augustus
1912.. Ik moet, als ik dit punt bespreek, aan den Minister mijn ver
ontschuldigingen aanbieden, omdat deze zaak met is opgenomen in
het Yoorloopig Yerslag. Ik weet niet hoe dit komt. Ik heb met
alleen deze zaak ter sprake gebracht, maar ook schriftelijk aan den
rapporteur gegeven. Maar het ligt er toe en ik heb nu dubbel den
plicht, om precies te zeggen wat hier is gebeurd.
Ik lees hier in deze Atjeh-kroniek
Onder de weinige Atjehberichten van de laatste maand (medio
Juni—Juli) heeft men kunnen lezen, hoe in de woeste bovenstreken
van Gajoe-Loeös, aan de bovenloop van de Sangerrivier, een mare
chausseepatrouille onder den 1ste luitenant R. P. R. van Riemsdijk
'n schuilplaats overviel en daar vier mannen werden doodgeschoten, n
kind gewond -„bij ongeluk" natuurlijk - en twee vrouwen gevangen
zijn genomen en ongedeerd opgebracht, 'n Zeer betreurenswaardig
feit, dat mogelijk 't gevolg is van misverstand.^ Want t is denkbaar,
dat die menschen daar geen kwaad in 't zm hadden, maar zich
bezighielden met goudwasschenhetgeen in die streek nu en dan
nog wel gebeurt. Gewoonlijk wordt dan verzuimd permissie te vragen
aan 't bestuur. Achteloosheid en ook vrees om slapende honden te
wekken (andere gouddorstigen mee te laten gaan) zijn meestal de
oorzaken van zoo'n verzuim. De schatten daar te vinden zijn dan ook
zoo gering, dat de onderneming als 'n uiterst onbelangrijke zaak wordt
beschouwd.
Zoolang er gevaarlijke elementen in 't oog dienen te worden gehou
den is 't noodig, dat het bestuur op de hoogte is van het verblpt
van verzamelaars van boschproducten, kustreizigers, goudwasschers
en andere ambulante elementen. Maar 't zal toch wel bij meman
opkomen, een overtreding van de desbetreffende voorschriften als
zoo ernstig te beschouwen, dat daartegen met het uiterste geweld
mag worden opgetreden. Misschien is het hier besproken geval door
no» niet bekende bijkomstigheden veel ernstiger; maar dan dient dit
te "worden aangetoond De toestand in Gajoe-Loeös is nu toch niet
meer van 'n aard, dat zulk hardhandig optreden daarin verklaring
zou kunnen vinden."
Er staat meer in dat de moeite waard is, maar ik wil mij bepalen
tot het noodzakelijkste. Wij hebben hier te doen met een moord,
want zoo kan ik het noemen, indien deze voorstelling juist is. Die
menschen waren bezig met goud te zoeken; op een aantal goudzoe
kers is geschoten door de Nederlandsche patrouille, die in die land
streken bezig was op verkenning uit te gaan!
Omdat het geval buiten mijn wil en tegen mijn zin niet in de
stukken is opgenomen, zal ik de vraag stellen, zooals zij door mij
in de afdeelingen is gedaan, en ik ben gaarne bereid later het ant
woord daarop van de Regeering te hooren
„Is het bekend, dat de Gajoes, die tegen het einde van Juni ot in
het begin van Juli jl. door een patrouille onder den lste-luitenant