Oobloqsbegrooting 1918. [Jan. 1913.
113
zijn uitgezonden om een zekeren Poemboe, zooals hij in het Koloniaal
Verslag genoemd wordt, te vangen, en die zich daarbij schuldig heb
ben gemaakt aan ontzettende gruwelen vaD een aard, dat deze beide
sergeanten later zware gevangenisstraf van 4J4 en 3M jaar hebben
gekregen. Nu zou men kunnen zeggen: de schuldigen zijn gestraft
en aan de gerechtigheid is voldaan, maar na nauwkeurige kennisne
ming van verschillende zijden van deze zaak kan ik dat niet zeggen
en wensch ik even op het eigenaardige karakter van deze zaak te
wijzen. In een brochure: Pacificators in Midden-Soemba, van den
heer Zentgraaff, redacteur-verslaggever van de Nieuwe Soerabaja
Courant staat een relaas van de feiten, dat mij zeer juist lijkt en dat
zeer gematigd is, waardoor de eerst in de Expres vermeide feiten
minder ergerlijk schijnen. De allerergste van de in de Expres ge
noemde gruwelen worden in die brochure niet bevestigd, maar een
groot deel er van blijft toch over, en ik wensch hier toch even
schande te roepen over de dingen, die daar door soldaten van het
Indische leger zijn bedreven. En nu zal ik hier dat relaas niet her
halen wij weten wat er gebeurd is; er zijn menschen op allerlei
manieren mishandeld, b. v. door ze langen tijd aan de duimen op te
hangen, er zijn vrouwen verkracht op de meest schaamtelooze wijze
en dergelijkede feiten hebben in een deel van do pers gestaan en
ik zal ze niet herhalen. Maar waarop ik wijzen wil is, dat ten slotte
die geheele tocht van die sergeanten onnoodig is geweest, want wie
was die mijnheer Poemboe Wij kunnen dat lezen in het Koloniaal
Verslag, waar wij onder „Timor en onderhoorigheden" lezen
„In Midden-Soemba wist de paardendief Poemboe (zie K. V. 1911,
kol. 58) steeds aan onze troepen te ontsnappen en meer dan eens
moesten hoofden gestraft worden wegens hunne geringe medewerking
bij zijne achtervolging. Toch ging Poemboe's aanhang gaandeweg
slinken; zoo onderwierpen zich in Juli 1911 een zijner broeders en
een hoofd, dat hem steeds behulpzaam was, terwijl verschillende zijner
volgelingen werden opgevat of gedood. Door tusschenkomst van
den missionairen predikant ds. Wielenga werd ten slotte verkregen
dat Poemboe zich den 2den November onderwierp
Er is hier dus geen sprake van een bendehoofd dat verzet pleegt
tegen het hlederlandsch gezag in dezen zin, dat hij oorlog togen dat
gezag voert. Wij hebben hier te doen met een individu, dat op den
foop°gaat omdat hij niet een volkomen gerust geweten heeft, en ach
ter wien men een patrouille soldaten aanstuurt, die hem niet kunnen
krijgen, maar die op de verschrikkelijkste wijze huishouden onder de
menschen, van wie zij meenden dat zij hen inlichtingen konden ver
strekken omtrent de verblijfplaats van den gezochte. Wij vinden in
die brochure ook een verhaal van dominee Wielenga over den aard van
dien mijnheer Poemboe. Hij heeft nooit iets gedaan dat op een moord
of een doodslag geleek. In het Koloniaal Verslag wordt hij genoemd
een paardendief, maar in het artikel van dominee Wielenga staat, dat
men alle mogelijke zaken, die in die streken gebeurden, aan hem toe
schreef. Hij ging aan den haal, was niet te vinden en iedereen die wat op
I.M. T. 1913. 8.