ongunstige rapporten omtrent den gezondheidstoestand in de
bivaks: „dan wordt er zeker niet voldoende gepatrouilleerd.
Ten aanzien van de bevolking van beide landen wordt het
volgende opgemerkt.
In Atjeh eene bevolking, in hooge mate zelfstandig, met
een hoog ontwikkeld gevoel van eigenwaarde en wars van
gezag, zoodat de invloed van den Sultan gering was.
Bet Atjehsche rijk was in verval en op grond daarvan werd
in 1873 door velen de verwachting gekoesterd, dat de te
genstand gering zou zijn.
Dezen zagen echter over het hoofd, dat de Atjeher een
diepgewortelden haat voedde tegen de Nederlanders, teiwijl
het verschil in godsdienst er toe medewerkte om die haat
nog te doen toenemen. Zijn godsdienst schrijft bovendien
voor, alleen die ongeloovigen als overheerscher te dulden,
die hebben bewezen sterker te zijn.
In Burma een meer geprononceerd centraal gezag, zoodat de
val van den koning een grootere slag voor de Burmeezen was
dan in Atjeh de verdrijving en de dood van den sultan. In
Burma geen godsdiensthaat. (1 Maart 1901 waren van de ruim
10 millioen inwoners van Burma slechts 340000 Mohame-
daan). Het geestelijk opperhoofd (Thathanabaing) in Burma
bleek dan ook alras op de hand van de Engelschen en slechts een
klein deel weerspannige priesters werkte de pacificatie tegen.
Wijzen bovenstaande gegevens reeds op de waarschijnlijk
heid van grooter verzet in Atjeh dan in Burma, bovendien
staat de Atjeher als strijder oneindig veel hooger dan de
Burmees. Van het begin der 3° expeditie tot November 1886
bedroegen de verliezen aan Engelsche zijde 11 officieren en
80 minderen (I. M. T. 1887 bl. 350). Nu is het aantal verliezen
in het gevecht wel geen zuivere maatstaf vooi den geboden
tegenstand, maar in aanmerking genomen, dat de inneming
van de Mësigit op 10 en 14 April 1873 ons reeds op 1o0
dooden en gewonden kwam te staan, dan lijkt het niet ge
waagd daaruit te besluiten dat van den aanvang af de in Atjeh
27
PACIFICATIE VAN BURMA EN VAN ATJEH.[Jail. 19 j 3.