beide oorlogen, rest nog in het kort te resumeeren, tot
welke conclusies zij aanleiding geeft.
Ie. Beide oorlogen bevestigen den regel, dat wanneer
bandels- of politieke belangen een beschaafden staat in aan
raking brengen met onbeschaafde staten, annexatie het
onvermijdelijk gevolg is van die aanrakingen, zelfs dan,
zooals in Burma en Atjeh, wanneer die annexatie niet wordt
gewenscht.
2e. Wordt eenmaal tot eene expeditie besloten en worden
onvoldoende voorbereidingen getroffen, die het voordeel heb
ben van goedkoop te zijn voor het oogenblik, dan zijn de
uitgaven op den duur bijzonder hoog.
3e. Wanneer na de landing zonder behoorlijke voorberei
ding wordt opgerukt, leidt dit tot een echec (le. Atjeh exp.)
4e. Wanneer eenmaal voet aan wal is gezet, is het ver
keerd terug te gaan, voordat het beoogde doel is bereikt.
Is men niet in staat over te gaan tot het strategisch of
fensief, dan is het strategisch defensief en tactisch offensief
een middel, dat ver te verkiezen is boven teruggaan. Dit
toch verraadt zwakte en wakkert in hooge mate den geest
van verzet bij den vijand aan.
5e. Proclamaties aan de bevolking omtrent annexatie van
het land hebben geen zin, zoolang de hoofdweerstand niet is
gebroken, hetgeen niet altijd het geval is bij den val van
den vorst. In ieder speciaal geval moet worden beoordeeld,
wanneer de hoofdweerstand als gebroken kan worden be
schouwd.
6e. Is de annexatie eenmaal uitgesproken, dan staat men
dikwijls nog niet aan het einde, maar aan het begin van de
moeielijkheden, vooral wanneer die annexatie te vroeg wordt
afgekondigd en men te doen heeft met een fanitieke, niet
aan een krachtig centraal gezag gewende bevolking. Hier
op dient bij de voorbereidende maatregelen te worden ge
rekend. Blijkt voor die taak de expeditionnaire troepen
macht te gering, dan moet onverwijld eene strategische
reserve kunnen worden gezonden.
41
PACIFICATIE VAN BüRMA EN VAN ATJEH. [Jan. 1913.