93 OORLOGSBEGROOTING 1913. [Jan. 1913. In dat geval wordt wel mededeeling gedaan aan den betrokken officier. Het wil mij echter voorkomen, dat de officier ook in het eerste geval mededeeling moet krijgen van de ongunstige beoordeeling, omdat als ten slotte het oogenblik van bevordering zou zijn gekomen, degene, die dan te oordeelen heeft, wel anders over de vroegere ongunstige aanteekening kan denken. r Ik zal hierop nu echter niet ingaan, omdat ook in het voorschrilt betreffende de beoordeelingslijsten van de landmacht hier te lande, ten onrechte echter, hetzelfde geldt. Maar in het tweede geval, n. 1. dat de aanteekening geacht wordt van zóódanig ongunstigen aard te zijn, dat de officier bepaald daarvan kennis moet krijgen, heeft de officier, volgens het nieuwe Indische voorschrift, geen recht om zijn zaak te doen onderzoeken door een commissie van onderzoek, maar kan hij dit alleen doen op de gewone wijze langs den hiërarchieken weg. Dit is een achteruitgang in de rechtszekerheid van de positie van den officier, waartegen ik bepaald bezwaar maak. Voordat de regeling van 1911 in werking trad, bestond de bevoegdheid om zich in dat geval bij een commissie van onderzoek te rechtvaardigen wèl, en ook het Nederlandsche voorschrift schrijft bepaald voor, dat een ongunstige aanteekening, die nadeeligen invloed kan hebben op de carrière van den officier, voor een commissie van onderzoek moet worden onderzocht. Waarom nu de bestaande regeling in Indië veranderd is, wordt niet medegedeeld. Ik zou ook geen enklen redelijken grond weten wanrom dit moest0 geschieden, en ik zou daarom willen vragen of de Minister daarom trent misschien nadere mededeelingen kan doen. Het komt mij voor, dat de rechtsbedeeling van de officieren hier te lande en in het Indische leo-er in het wezen der zaak niet behoeft te verschillen en dat die ook niet moet verschillen; en ik zal wel niet in den breede behoeven aan te toonen, dat het een groot verschil is of men door een commissie van onderzoek, die speciaal voor de zaak wordt bijeengeroepen en uit drie personen bestaat, wordt gehoord, dan wel of men zich een voudig mag aanmelden bij zijn hiërarchieken chef. Eerst nadat het onderzoek van de Indische begrooting in de afdee- lingen was afgeloopen viel mij in de bijlagen van de Memorie van Toelichting op, waarop ik zooeven wees. Zij is verder niet in de gewisselde stukken behandeld en ik weet dus niet of ik nu van denMinister een beslist antwoord mag verwachten. Maar indien Zijn Excellentie dat nog niet geven kan of liever nog niet geven wil, dan zou ik hem toch gaarne willen verzoeken de regeling nog eens tot een punt van onderzoek te willen maken. In het Wetenschappelijk jaaibenc it over 1911 van de Vereeniging tot beoefening van de Krijgsweten schappen en uitvoeriger nog in De Nieuwe Courant van 4 Novem ber 1911 worden over dit onderwerp belangrijke beschouwingen gege- ven, die ik mij veroorloof in de aandacht van den Minister aan te bevelen. Een tweede punt, dat ik kortelings ter sprake wil breDgen, is do aanschaffing van berggeschut voor Nederlandsch-Indië. Uit de mededee- lino- in de Memorie van Antwoord blijkt, dat de firma Schneider me

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1913 | | pagina 95