Jan. 1913] OORLOGSBEGROOTING 1913. Mijnheer de Voorzitter! Het doet mij goed dat deze commandant voor zijn onderofficieren partij trekt, maar het is teleurstellend dat een dergelijke dagorder in dezen tijd nog kan worden gegeven. Zooals het met de onderoificieren bij de marine is, staat het zeker ook wel met de onderofficieren bij het leger. Wij mogen nu al wenschenen ik doe-dat van ganscher harte dat men in Indië tegen over de mannen, aan wie wij ook zooveel te danken hebben, een andere gedragslijn zoude volgen, bij deze wenschen behoort bet niet te blijven. Het legerbestuur moet krachtig medewerken om de positie der onderofficieren zooveel mogelijk te verheffen. Het geldt hier een groot belang, niet alleen voor de onderofficieren en voor den militairen stand in het algemeen, maar ook voor de aanvulling van het leger; het geldt een belang, waarbij voor een deel het behoud van Indië kan betrokken zijn. Ik wensch zulk een verheffing echter niet alleen voor de onderofficieren, maar ook voor den soldaat. Hij moet weten, hij moet ondervinden dat hij door het Gouvernement, en door de autoriteiten wordt geacht. De Reo-eering moet meer en meer belang gaan stellen in het stof felijk en "geestelijk welzijn van den militair iD Indië; ook kleinigheden mogen daarbij niet worden vergeten. Wanneer uit den boezem van het leger-hetzij in geschriften, hetzij in vergaderingen - stem men opkomen, die wijzen op verschillende leemten, welke door de mindere militairen zelf het best kunnen worden gevoeld, dan hoop ik dat de autoriteiten in Indië daarvoor het. oor niet zullen sluiten, maar integendeel door toenad-ring en door zooveel mogelijk aan be zwaren te gemoet te komen, zullen medewerken om het streven naar verheffing, dat uit de gelederen zelf opkomt, te steunen De heer ter Laan: Mijnheer de Voorzitter! Ik zou bij dit hoofd stuk over Oorlog een enkel woord willen spreken over het concubinaat. Bij Onderwijs was daarvoor geen reden, maar hier is daarvoor alle Op bladz. 56 van de Memorie van Antwoord wordt erkend, dat de Europeesche en ook de Christen-inlandscbe militairen verlof hebben om in concubinaat te leven met een inlandsche vrouw; en het is een feit-al staat het er niet bij-,dat de duizenden inlandsche soldaten, van welken landaard ook, van dat verlof eveneens een zeer druk o-ebruik maken. Het is zelfs algemeen bekend, dat men zonder het verlof tot concubinaat de inlandsche soldaten eenvoudig niet zou knj- Kuvper gelijk in hebben kan. Het wordt aan de heeren genoeg verteld; hun eigen menschen 96

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1913 | | pagina 98