Oorlogsbegrooting 1913, 220 Handelingen Tweede Kamer. Vervolg van blz. 117.) De heer de Waal MalefijtMinister van KoloniënMijnheer de Voorzitter! De geachte afgevaardigde uit Rotterdam IH, die de rij der sprekers heeft geopend, heeft gisteren opnieuw ter sprake gebracht de wenschelijkheid om de positie van de miiitairen te verbeteren. Hij noemde verschillende middelen, en sprak o. a. ook van de verbe tering van het pensioen. Ook de geachte afgevaardigde, de heer ter Laan, heeft het pensioenvraagstuk ter sprake gebracht. In verband met hetgeen in de Memorie van Antwoord voorkomt, dat het voordeel van de voorgestelde uitbreiding van het aantal gegradueerden niet ten deele vervalt door de daarmede gepaard gaande vermindering der werkgelden, meende die afgevaardigde verder te moeten zeggen, dat de positieverbetering niet van veel beteekenis is. Mijnheer de Voorzitter! Het komt mij inderdaad voor, dat, wanneer men zóó over de militaire pensioenen spreekt, men daarop niet het juiste licht laat vallen. Ik zal van dit punt niet veel zeggen, maar alleen enkele cijfers noemen het maximum-pensioen, dat een sergeant kan verwerven, is f 586, dat van een korporaal bedraagt 430, terwijl een soldaat kan krijgen f 370, maar het spreekt vanzelf, dat wanneer men den dienst verlaat zonder aanspraak op maximum-pensioen te hebben verkregen, een geringer bedrag wordt toegekend; het zou niet aangaan om aan kort- stondigen dienst in Indië een zoo hoog pensioen te verbinden, waar mede de Indische begrooting voortdurend zou blijven belast. Ik erken echter de wenschelijkheid om het uitzicht op het verkrijgen van bur gerlijke betrekkingen zooveel mogelijk te verbeteren. Een bescheiden stap in die richting is reeds gedaan, men kan het althans zoo noemen, door de instelling van de reserve in Indië, waardoor vele militairen langzamerhand uit den militairen stand kunnen overgaan in de bur germaatschappij, en ik wil den geachten afgevaardigde gaarne toezeggen, dat ik het oog op deze zaak zal houden en dat mij niets aangenamer zal zijn dan een regeling te kunnen tot stand brengen, waarbij inderdaad zal worden verkregen hetgeen hij wenscht. De geachte spreker heeft verder ter sprake gebracht de bepaling betreffende het recht van de officieren om zich f0 verdedigen op alle in de beoordeelingslijsten voorkomende ongunstige aanteekeningen. Door de korte mededeeling, daaromtrent gedaan in de gewisselde stukken, zou een verkeerde indruk kunnen zijn gewekt. En daarom wensch ik daar nog iets aan toe te voegen. Ik zal nog eens dui delijk zeggen hoe de zaak op het oogenblik geregeld is.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1913 | | pagina 104