Febr. 1913.] Oorlogsbegbooting 1913. 224 mogelijk uitgerust is, en dat het van de nieuwe uitvindingen zooveel doenlijk partij kan trekken. Al moet nu daardoor de begrooting worden verhoogd, dan mag mij dat niet terughouden om, als naar iniin meening dergelijke voorstellen noodig zijn, die te doen, ook al moet ik dan het verwijt hooren: gij drijft de oorlogsuitgaven op. De geachte afgevaardigde uit den Haag I heeft aangekondigd, dat hij de Kamer in de gelegenheid zal stellen om zich uit te spreken over het concubinaat in het Indische leger. Yóórdat de Kamer zich daarover uitspreekt, wil ik zeer in het kort aangeven welke houding de Regeering tegenover het concubinaat in het Indische leger aan neemt. Deze zaak heeft een onderwerp van correspondentie uitge maakt tusschen den Gouverneur-Generaal en mij, en het resultaat waar toe wij aanvankelijk zijn gekomen, zal ik nu aan de Kamer mededeelen. Men mag bij de beoordeeling van het concubinaat in het leger de Mo hammedanen, die in het leger zijn, niet op dezelfde lijn stellen met Europeanen en met Christen-inlanders. Een Mohammedaan heeft een andere opvatting van het huwelijk dan een Christen, en daarom meent de Kegeering, dat het concubinaat van de inlanders niet mag of kan worden opgeheven. Het is geen concubinaat, zegt de geachte afgevaardigde uit Breda. Dit is zoo; wat men noemt het concubinaat onder de inlanders is volgens Mohammedaansche opvatting huwelijk. In het Indische leger zijn echter niet alleen Mohammedanen, maar ook Christenen, blankeen bruine, en nu is de Kegeering van meening, dat het concubinaat van Europeanen en inlandsche Christenen in het leger met kracht moet worden tegengegaan. Uit den aard der zaak kan niet in eens ge broken worden met toestanden die door medewerking van de Over heid zich met vele wortels in het kazerneleven hebben vastgezet. "Wel wenscht de Regeering als einddoel een toestand, waarbij voor die groepen van militairen het gelicenteerde en beschermde kazerne- concubinaat zal ophouden te bestaan. Het eerst zal voor Europeesche en Christen-inlandsche onderofficieren het verleenen van vergunning tot het hebben van een concubine in het kampement kunnen vervallen. Yoor hen is het huwelijk het best bereikbaar en het zal voor de Europeesche onderofficieren nog beter mogelijk zijn na het tot stand komen van de bij deze begrooting voor gestelde traktements verbetering. Practisch gesproken zou het derhalve daarheen geleid moeten worden, dat ieder onderofficier die wenscht te huwen een vergunning kan bekomen. Daarna zal kunnen worden overgegaan tot het staken van het uitgeven van vergunningen aan korporaals en ongegradueerden, behoorende tot de meergenoemde groepen van militairen, om een concubine in het kampement te hebben. En nu moet men zich het door de Regeering gewenscht einddoel niet als een totaal onbereikbaren toestand denken, want het aantal Europeesche mindere militairen, die op het oogenblik in concubinaat leven, bedraagt 1306 en er zijn er slechts 160 gehuwd. Wanneer men nu aanneemt dat langzamerhand het aantal dat kan huwen met 600

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1913 | | pagina 108