227
Oorlogsbegrooting 1913. [Febr. 1913.
land in den winter verdwaald, en daardoor in groote moeilijkheden
geraakt. Zoo kan het in een land als Atjeh, waarvan nog geen vol
ledige kaarten bestaan, gemakkelijk gebeuren dat men in boschrijke
gedeelten, tusschen hooge bergen in, het spoor bijster wordt.
Ik heb dan ook niet de minste aanleiding om het legerbestuur te
wantrouwen en te denken, dat in het vervolg niet alle mogelijke
voorzorgen op dit punt zullen worden genomen.
De beer Smeenge heeft gesproken over de leverantie van zeildoek
schoenen en heeft gevraagd, of het niet gevaarlijk is de schoenen in de
gevangenissen in Indië te laten maken, aangezien wij op een gegeven
oogenblik namelijk wanneer mocht blijken dat de leverantie van de
gevangenissen niet bleek te voldoen voor het feit zouden kunnen
komen te staan, dat er geen leveranciers zouden zijn voor die schoenen.
Op dit oogenblik is de toestand zoo. Alle berichten die uit Indië
dienaangaande ons hebben bereikt wijzen er op, dat men er in geslaagd
is om de schoenfabricage in de gevangenissen op zulk een peil te brengen,
dat volkomen voldaan wordt aan de behoefte van het Indische le^er.
Het is volkomen waar, dat bet natuurlijk een teleurstelling is voor de
fabrikanten hier te lande, maar ik zie inderdaad geen middel om daaraan
tegemoet te komen. Ingeval een artikel in Indië zelf behoorlijk kan
worden vervaardigd, mag ik het hier in Nederland niet laten maken.
Dat zou een benadeeling van Indië zijn. Maar ik wil den geachten
afgevaardigde gaarne toezeggen, dat ik het oog op de zaak zal houden,
en wanneer mij mocht blijken, dat er ook maar eenig gevaar zou ontstaan
dat men in Indië aan de behoefte aan schoeisel niet blijvend zou kun
nen voldoen, zullen door mij onmiddellijk maatregelen worden genomen
om te zorgen, dat hier te lande de fabricatie weder kan worden ter
hand genomen. Maar zooals op het oogenblik de zaak staat, verwacht
ik niet dat dit het geval zal zijn.
De geachte afgevaardigde uit Amsterdam IX heeft ter sprake ge
bracht de treurige geschiedenis, voorgevallen op midden Soemba,
en ik dank hem, dat hij dat gedaan heeft op een zoo sobere wijze.
Wanneer hij gewild had hier een afschuwelijk tafereel op te hangen
van het aldaar gebeurde, zou hem dit zeker geen moeite hebben gekost.
Maar hij zou de zaak daarmee zeker niet hebben gediend, en ze alleen nog
meer wereldkundig hebben gemaakt dan ze op het oogenblik reeds is.
Het is inderdaad waar, dat de sergeant Deisenroth en de sergeant Ideng
op Soemba daden hebben bedreven, waartoe ik onderofficieren van het
Indische leger niet in staat had geacht. Het gerechtshof dat uit
spraak heeft gedaan heeft evenwel verzachtende omstandigheden aan
genomen. Die verzachtende omstandigheden bestonden hierin, dat met
name Deisenroth zeer lang had deelgenomen aan patrouillediensten.
Het schijnt, dat het lang vertoeven in de wildernis en het lang
deelnemen aan patrouillediensten een demoraliseerenden invloed uit
oefent op het karakter en het heele zijn van den mensch.
De krijgsraad te Makassar heeft gemeend dat dit als verzachtende
omstandigheid voor Deisenroth en Ideng kon worden aangevoerd.
Maar ik heb zeer goed gevoeld, dat die uitspraak te gelijker tijd een